HR, 11-03-1998, nr. 32 723
ECLI:NL:HR:1998:AA2466
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-1998
- Zaaknummer
32 723
- LJN
AA2466
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2466, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑03‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/266 met annotatie van R.H. Happé
WFR 1998/440
V-N 1998/14.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑03‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 december 1996 betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 35.429,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar als ambulant maatschappelijk werkster voor 32 uur per week in dienstbetrekking werkzaam. Gedurende één dag per week verrichtte zij haar werkzaamheden op het hoofdkantoor van haar werkgever. Het bureau dat haar die dag ter beschikking stond werd gedurende de overige dagen van de week door collega's gebruikt. Alsdan stond aan belanghebbende op het kantoor van haar werkgever geen andere werkplek ter beschikking. Deze overige dagen werkte belanghebbende deels in een kantoorruimte thuis, waar zij administratieve werkzaamheden verrichtte en verrichtte zij voor het overige ambulante werkzaamheden vanuit die kantoorruimte thuis, zoals het bijwonen van zittingen van de kinderrechter en het voeren van besprekingen over of met pupillen. Belanghebbende werkte aldus per week 8 uren op het hoofdkantoor van haar werkgever, 15 uren in de kantoorruimte thuis en 9 uren vanuit die kantoorruimte. 3.2. Het Hof heeft de met de kantoorruimte verband houdende kosten niet tot de aftrekbare kosten gerekend, voorzover in cassatie van belang, op grond van zijn oordeel dat aan belanghebbende tevens kantoorruimte buiten haar woning ter beschikking stond in de zin van artikel 36, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof behoefde zich van dat oordeel niet te laten weerhouden door de omstandigheid dat de door de werkgever ter beschikking gestelde werkplek niet op vijf, maar slechts op één werkdag per week door belanghebbende kon worden gebruikt. Noch in de tekst van de genoemde bepaling noch in de geschiedenis van de totstandkoming daarvan is voldoende steun te vinden voor de andersluidende in het middel bepleite opvatting. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 maart 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.