FED 2004/643
De opvatting dat een door een onbevoegde vertegenwoordiger verrichte handeling niet kan worden bekrachtigd door een vertegenwoordiger die eerst na het tijdstip van die handeling bevoegd is geworden is onjuist
HR 17-09-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2310, m.nt. P. van der Wal
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 september 2004
- Magistraten
Monné; Amersfoort, van; Oven, van
- Zaaknummer
38 468
- Noot
P. van der Wal
- LJN
AR2310
- JCDI
JCDI:ADS234953:1
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Waardering onroerende zaken (V)
Milieubelastingen (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AR2310, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑09‑2004
- Wetingang
Art. 3:69, eerste lid, jo. art. 3:79 BW
Essentie
De opvatting dat een door een onbevoegde vertegenwoordiger verrichte handeling niet kan worden bekrachtigd door een vertegenwoordiger die eerst na het tijdstip van die handeling bevoegd is geworden is onjuist
Samenvatting
Bekrachtiging ingevolge de bepaling van art. 3: 69, eerste lid, in verbinding met art. 3: 79 van het Burgerlijk Wetboek verschaft de door de onbevoegde verrichte handeling het gevolg alsof deze krachtens volmacht had gehandeld.
Het onderhavige geval is niet vergelijkbaar met dat van het arrest van de Hoge Raad van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.