Hof 's-Hertogenbosch, 28-07-2004, nr. 03/00943
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ8301
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-07-2004
- Zaaknummer
03/00943
- LJN
AQ8301
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ8301, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑07‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2004/63.20 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1327 met annotatie van drs. M. Schuver-Bravenboer
Uitspraak 28‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Partijen hebben ter zitting een procesafspraak gemaakt die erop neerkomt dat nog slechts in geschil is het antwoord op de vraag of bij de berekening van de afdrachtvermindering lage lonen het door belanghebbende tweemaal per jaar aan haar werknemers uitbetaalde vakantiegeld tot het loon in de zin van artikel 7 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna te noemen: Wva) moet worden gerekend.
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00943
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst (hierna aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.A.000 over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 1.153,-- aan enkelvoudige belasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 juni 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, mr. C, verbonden aan Q Belastingadviseurs te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. H. en drs. L..
1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van de verkoop van schoenen en aanverwante artikelen. Belanghebbende heeft filialen in G, H, S en Y.
2.2 Belanghebbende maakte in 1997 gebruik van de afdrachtvermindering lage lonen.
2.3. Belanghebbende is met haar werknemers overeengekomen om het vakantiegeld - in afwijking van de ter zake geldende CAO - twee maal per jaar aan deze werknemers uit te betalen, te weten in de maanden juni en december, hetgeen in het onderhavige tijdvak ook daadwerkelijk is geschied.
2.4. De Inspecteur heeft de afdrachtvermindering lage lonen in de - onder 2.3. hiervoor - genoemde maanden geweigerd en ter zake een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen hebben ter zitting een procesafspraak gemaakt die erop neerkomt dat nog slechts in geschil is het antwoord op de vraag of bij de berekening van de afdrachtvermindering lage lonen het door belanghebbende tweemaal per jaar aan haar werknemers uitbetaalde vakantiegeld tot het loon in de zin van artikel 7 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna te noemen: Wva) moet worden gerekend. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat indien de vraag bevestigend moet worden beantwoord, de naheffingsaanslag met € 97,-- verminderd dient te worden tot een bedrag van € 1.056,-- te vermeerderen met heffingsrente, en dat Inspecteur dientengevolge zal worden veroordeeld in de vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 966,-- en in de vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
3.3. Met betrekking tot de overige, aanvankelijke, geschilpunten hebben partijen ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat deze hen niet langer verdeeld houden.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.5. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de opgelegde naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert eveneens tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.056,-- aan enkelvoudige belasting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 7 van de Wva is de vermindering van lage lonen van toepassing ten aanzien van de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva moet onder loon worden verstaan het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend. Tussen partijen is uitdrukkelijk niet in geschil dat met "toegekend" in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva "uitbetaald" wordt bedoeld.
4.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat belanghebbende met haar desbetreffende werknemers - in afwijking in zoverre van de geldende CAO - is overeengekomen dat zij het vakantiegeld voor zover die werknemers rechten daarop hebben opgebouwd, tweemaal per jaar zal uitbetalen, en dat zij het vakantiegeld in het onderhavige tijdvak ook daadwerkelijk tweemaal, te weten in juni en december, aan de desbetreffende werknemers heeft uitbetaald.
4.3. Naar het oordeel van het hof is in dat geval - als omschreven onder 4.2. - met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de Wva moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de Wva zien op de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en haar desbetreffende werknemers. Daar geldt dat het vakantiegeld tweemaal per jaar zal worden uitbetaald. Belanghebbendes andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat de woorden "in de regel" zien op datgene wat in zijn algemeenheid geldt, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, is naar het oordeel van het hof onjuist.
4.4. De uitzonderingen die in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva zijn opgenomen hebben goeddeels ten doel een piek in de loonbetalingen buiten aanmerking te laten om aldus te voorkomen dat, waar het normale periodieke loon het toetsloon niet overschrijdt, over één of meerdere tijdvakken geen recht op vermindering zou bestaan vanwege de uitbetaling van een incidenteel hogere beloning. Hoewel verdedigd zou kunnen worden dat hetgeen in dit opzicht geldt met betrekking tot beloningen die eenmaal per jaar worden uitbetaald, evenzeer zou kunnen gelden met betrekking tot beloningen die tweemaal per jaar worden uitbetaald, laten de duidelijke bewoordingen van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva, naar het oordeel van het hof, voor die opvatting geen ruimte.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van Inspecteur. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de naheffingsaanslag met € 97,-- verminderd dient te worden tot een bedrag van € 1.056,-- aan enkelvoudige belasting.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op de hiervoor - onder 3.2. - vermelde procesafspraak stelt het hof deze vast op € 966,--.
8. Beslissing
Het hof:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden uitspraak,
vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag berekend naar een bedrag van € 1.056,--,
gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,--,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,--, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door T. Blokland, voorzitter, P. van der Wal en J.G. Verseput, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 28 juli 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 juli 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.