HR, 03-04-2009, nr. 07/10582
ECLI:NL:HR:2009:BH9183
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2009
- Zaaknummer
07/10582
- LJN
BH9183
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH9183, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑04‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2007:BB2208, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2009/10.11
V-N 2009/16.18 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/779 met annotatie van Mr. P.F. Zijlstra
Uitspraak 03‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; artikel 15, lid 4, wet OB; artikel 20 Zesde richtlijn; vrijgestelde levering van een onroerend goed dat daarvóór buiten de wil van de ondernemer niet in gebruik is genomen; herziening van de aftrek.
nr. 07/10582
3 april 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 juni 2007, nr. 06/00195, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2002 een bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 4, letter d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) gekocht met het voornemen daarop een kuuroord te realiseren en te exploiteren. De ter zake van de levering van de aangekochte grond in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht.
3.1.2. Nadat bekend was geworden dat de bouw van het kuuroord niet werd toegestaan, heeft belanghebbende de grond vrijgesteld van omzetbelasting geleverd aan een derde. Voordien was aan de grond de hoedanigheid van bouwterrein ontvallen.
3.1.3. De Inspecteur heeft de in aftrek gebrachte omzetbelasting op de voet van artikel 15, lid 4, tweede volzin, van de Wet nageheven.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende de grond niet in gebruik heeft genomen voor de voorgenomen exploitatie van een kuuroord, niet ertoe leidt dat de naheffing van de ter zake van de aankoop in aftrek gebrachte omzetbelasting in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 januari 1998, Ghent Coal Terminal N.V., C-37/95, V-N 1998/29.14, ook niet indien zou komen vast te staan dat het achterwege blijven van die ingebruikneming door omstandigheden buiten de wil van belanghebbende is geschied. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de vrijgestelde levering de aanleiding vormt voor herrekening van de eerder in aftrek gebrachte belasting.
3.3. Het middel is gericht tegen dit oordeel. Het bevat de klacht dat het Hof de reikwijdte van voormeld arrest van het Hof van Justitie onjuist heeft opgevat.
Uit meergenoemd arrest (in het bijzonder punt 17) volgt dat belanghebbende voor het tijdvak waarin de grond aan hem is geleverd recht had op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting, aangezien hij voornemens was de grond voor belaste handelingen (met recht op aftrek) te gebruiken. Dit recht op aftrek is in stand gebleven tot aan het tijdstip van de vrijgestelde levering door belanghebbende (punten 19 en 20 van het arrest). Dit laat echter onverlet dat - onder de voorwaarden van artikel 20 van de Zesde richtlijn - herziening van de in aftrek gebrachte belasting moest plaatsvinden vanwege de vrijgestelde levering van de grond (punt 23). Deze herziening wordt ingevolge artikel 20, lid 3, van de Zesde richtlijn in één keer verricht voor de resterende periode van de herziening. De berekening van de herziene belasting is niet in geschil. Het middel faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2009.