HR, 12-02-1997, nr. 31 916
ECLI:NL:HR:1997:AA2073
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-02-1997
- Zaaknummer
31 916
- LJN
AA2073
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2073, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑02‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 277 (oud) Gemeentewet
- Vindplaatsen
FED 1997/179 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 1997/293
V-N 1997/1243, 23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑02‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 oktober 1995 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in het aansluitrecht riolering van de gemeente Amsterdam.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in het aansluitrecht riolering van de gemeente Amsterdam ten bedrage van ƒ 142,40 opgelegd terzake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een object dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel van een zich duurzaam binnen de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een eniger mate vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Inspecteur) gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Volgens artikel 2, lid 1, onder a van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 1992 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) wordt onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen. In onderdeel 5.2 van de bestreden uitspraak heeft het Hof overwogen dat vaststaat dat vanuit het object waarvan belanghebbende het genot krachtens eigendom heeft afvalwater wordt geloosd op gemeentewater. 3.2. Met ingang van 1 januari 1992 is het water dat zich op de grond bevindt en in open gemeenschap staat met water op eens anders erf - anders dan onder het oude recht - geen voorwerp van eigendom meer. Wel is de eigenaar van de betreffende grond bevoegd het water te gebruiken (artikelen 5:20 en 5:21 BW). In het licht van dit nieuwe wettelijke systeem moet in artikel 2, lid 1, letter a van de Verordening onder gemeentewater mede worden verstaan: water waarvan de gemeente als eigenaar van de grond waarop dit water zich bevindt de bevoegdheid heeft dit te gebruiken. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het hier om dergelijk water gaat. De klacht dat het betreffende water niet is aan te merken als gemeentewater in deze zin faalt. 3.2. De klachten falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering ,nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 12 februari 1997 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 75,-- wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.