Rb. Breda, 09-06-2009, nr. AWB 07/4852
ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ1705, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
09-06-2009
- Zaaknummer
AWB 07/4852
- LJN
BJ1705
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ1705, Uitspraak, Rechtbank Breda, 09‑06‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BP1613, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2009/1710
NTFR 2009/35
Uitspraak 09‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende (dochter van erflater) is een aanslag successierecht opgelegd. De aanslag is gebaseerd op de door de weduwe van erflater ingediende aangifte successierecht. Belanghebbende beschikt niet over de aangifte en de inspecteur heeft geweigerd de aangifte over te leggen. De rechtbank oordeelt dat, nu de aanslag op deze aangifte is gebaseerd, deze aangifte, gezien het bepaalde van artikel 8:42 Awb, tot de gedingstukken behoort die aan de rechtbank moeten worden overgelegd. Artikel 8:31 van de Awb bepaalt dat de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in het onderhavige geval, waarin belanghebbende geen eigen wetenschap heeft van hetgeen tot de nalatenschap behoort, van zo wezenlijk belang is voor de beoordeling van de juistheid van de aanslag successierecht, dat de weigering van de inspecteur om dat stuk over te leggen ertoe moet leiden dat de aanslag wordt vernietigd.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4852
Uitspraakdatum: 9 juni 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te Eindhoven,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 oktober 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in het recht van successie naar een belaste verkrijging van € 218.495 met toepassing van tariefgroep III. Het beroepschrift is, met toestemming van de inspecteur tot prorogatie, tevens gericht tegen de definitieve aanslag in het recht van successie naar een belaste verkrijging van € 216.860 met toepassing van tariefgroep III.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008 te Breda. Verschenen zijn belanghebbende en haar gemachtigde, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [woordvoerders inspecteur]. Bij tussenuitspraak van 20 november 2008 heeft de rechtbank onder meer beslist dat de inspecteur wordt verzocht de aangifte successierecht binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak aan de rechtbank in te sturen en heeft de rechtbank de behandeling geschorst.
Nadere zitting
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009 Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [woordvoerder inspecteur].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de voorlopige aanslag;
- vernietigt de voorlopige aanslag en de definitieve aanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 64,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. De aanslag is gebaseerd op de door de weduwe van erflater ingediende aangifte successierecht. De inspecteur heeft, onder verwijzing naar informatie van de notaris, gesteld dat belanghebbende over de aangifte beschikt. Belanghebbende heeft dat ontkend.
2.2. De inspecteur heeft geweigerd de aangifte over te leggen. Zij heeft daartoe ter zitting gesteld dat zij niet bevoegd is de aangifte over te leggen aangezien het een persoonlijk stuk van de weduwe betreft en de weduwe geen toestemming heeft gegeven om de aangifte over te leggen. De rechtbank kan de inspecteur hierin niet volgen. Nu de aanslag op deze aangifte is gebaseerd, behoort deze aangifte, gezien het bepaalde van artikel 8:42 Awb, tot de gedingstukken die aan de rechtbank moeten worden overgelegd. Door het niet overleggen van de aangifte heeft de inspecteur niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast ten aanzien van de juistheid van de opgelegde aanslagen. Dit klemt te meer nu belanghebbende grieven heeft gericht tegen de aan de vermogensbestanddelen van de nalatenschap toegekende waarden. De rechtbank is van oordeel dat de weigering om de aangifte over te leggen niet gerechtvaardigd is.
2.3. De rechtbank heeft de inspecteur ter zitting gewezen op de mogelijkheid om de aangifte over te leggen onder mededeling aan de rechtbank dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen als bepaald in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. De inspecteur heeft aangegeven van die mogelijkheid geen gebruik te maken.
2.4. Artikel 8:31 van de Awb bepaalt dat de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in het onderhavige geval, waarin belanghebbende geen eigen wetenschap heeft van hetgeen tot de nalatenschap behoort, van zo wezenlijk belang is voor de beoordeling van de juistheid van de aanslag c.q. voorlopige aanslag successierecht, dat de weigering van de inspecteur om dat stuk over te leggen ertoe moet leiden dat de aanslagen worden vernietigd.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de onderhavige aanslagen vernietigd.
2.6. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende en haar gemachtigde in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 64,50 aan reiskosten voor het bijwonen van de twee mondelinge behandelingen.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 juni 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.