HR, 25-10-1995, nr. 30 122
ECLI:NL:HR:1995:AA3176
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-1995
- Zaaknummer
30 122
- LJN
AA3176
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA3176, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 1996/35 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
FED 1996/202 met annotatie van G. GROEN
WFR 1995/1684
V-N 1995/4057, 9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑10‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 1994 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting was opgelegd van nihil, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 271.420,--, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de aanslag heeft gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel van cassatie en ambtshalve 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Op 3 januari 1989 diende belanghebbende haar aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar, 1987, in. In de aangifte gaf belanghebbende een belastbare winst van ƒ 271.426,-- aan, waarop als te verrekenen verlies uit 1986 eenzelfde bedrag in mindering werd gebracht. Op 30 juni 1989 is de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1986 overeenkomstig de aangifte vastgesteld, uitgaande van een verlies van ƒ 989.642,--. Bij beschikkingen inzake terugwenteling van verlies van 3 oktober 1989 is, na correspondentie tussen belanghebbende en de Inspecteur, het verlies van 1986 volledig verrekend met de belastbare winsten uit 1983 en 1984, zodat nadien geen te verrekenen verlies van 1986 resteert. Bij de aanslagregeling met betrekking tot de aangifte vennootschapsbelasting 1987, die op administratieve wijze, dat is zonder diepgaand onderzoek, plaatsvond, is geen rekening gehouden met de verrekening van het verlies over 1986 met de belastbare winsten over 1983 en 1984. De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1987, gedagtekend 30 december 1989, is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op nihil. Op 22 december 1989 diende belanghebbende de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1988 in. In deze aangifte werd geen te verrekenen verlies over 1986 vermeld. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur terecht de onderhavige navorderingsaanslag heeft opgelegd ter zake van het ten onrechte verrekende verlies over 1986.
3.2. Het Hof heeft zijn oordeel dat de navorderingsaanslag in stand moet blijven, voor zover in cassatie van belang, gegrond op de overweging dat, wat de gegeven beschikkingen inzake terugwenteling van verlies naar 1983 en 1984 en de daarover gevoerde correspondentie betreft, een en ander weliswaar tot gevolg had kunnen hebben dat daarmee ter inspectie bij de afhandeling van de aangifte 1987 zou zijn rekening gehouden, doch nu dit niet is geschied hierin geen ambtelijk verzuim is gelegen.
3.3. Tussen partijen was echter niet in geschil dat de fout is ontstaan, en niet is opgemerkt dat de verliesverrekening al had plaatsgevonden, omdat de aangifte administratief was afgedaan en niet diepgaand was beoordeeld. Hieruit vloeit voort dat niet kan worden gezegd dat de aanslag niet in overeenstemming is met de aanslag zoals de Inspecteur die beoogde vast te stellen. Dit brengt mee dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, dat niet berust op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing. Dit wordt niet anders nu belanghebbende niet tot aanvulling van zijn aangifte is overgegaan. De navorderingsaanslag is derhalve ten onrechte opgelegd. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven; de Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de navorderingsaanslag, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie en van het geding voor het Hof.
Dit arrest is op 25 oktober 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.