FED 1991/821
Ten gevolge van de ontbinding van de overeenkomst is komen vast te staan dat belanghebbende de uit hoofde van die overeenkomst verschuldigde vergoeding niet meer zal ontvangen. Op grond van art. 29, eerste lid, Wet OB 1968 heeft hij dan ook recht op teruggaaf van de teveel afgedragen omzetbelasting. Daaraan wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat partijen bij de ontbinding van de overeenkomst hebben verklaard niets meer van elkaar te vorderen te hebben. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voldoening door de debiteur achterwege zal blijven, in casu ten laatste bij de ontbinding van de overeenkomst. Het verzoek om teruggaaf moet worden gedaan in het tijdvak waarin dat tijdstip valt.
HR 04-09-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4665, m.nt. M.E. van Hilten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 september 1991
- Magistraten
Jansen; Linde, Van Der; Bellaart; Korthals Altes; Moor, De
- Zaaknummer
27 161
- Noot
M.E. van Hilten
- LJN
ZC4665
- JCDI
JCDI:ADS208721:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Algemeen
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1991:ZC4665, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑09‑1991
- Wetingang
Essentie
Ten gevolge van de ontbinding van de overeenkomst is komen vast te staan dat belanghebbende de uit hoofde van die overeenkomst verschuldigde vergoeding niet meer zal ontvangen. Op grond van art. 29, eerste lid, Wet OB 1968 heeft hij dan ook recht op teruggaaf van de teveel afgedragen omzetbelasting. Daaraan wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat partijen bij de ontbinding van de overeenkomst hebben verklaard niets meer van elkaar te vorderen te hebben. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voldoening door de debiteur achterwege zal blijven, in casu ten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.