Rb. Amsterdam, 12-09-2002, nr. 13/120067
ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7569
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
12-09-2002
- Zaaknummer
13/120067
- LJN
AE7569
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7569, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 12‑09‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2002/45.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/120067-01
Datum uitspraak: 12 september 2002
op tegenspraak
INTERLOCUTOIR VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [H.] op 10 oktober 1940,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], en aldaar feitelijk verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2002.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Onder de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek ter terechtzitting zal in verband daarmee dienen te worden hervat. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
De raadsman heeft feiten en omstandigheden aangevoerd die naar zijn oordeel aanleiding hadden kunnen zijn voor het voeren van een niet-ontvankelijkheids- of onrechtmatig verkregen bewijsverweer doch die, om verdachte moverende redenen van medisch-psychologische aard, uitsluitend zijn voorgedragen als strafmaatverweer. De rechtbank is evenwel van oordeel dat zij zich dienaangaande ambtshalve ten principale dient uit te laten. Zij is zich er daarbij van bewust dat zij het belang van een zorgvuldige rechtspleging, ook met het oog op de berechting van andere gevallen, laat prevaleren boven het belang dat verdachte om genoemde redenen heeft bij een snelle afdoening van zijn strafzaak.
De raadsman heeft aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de rekeninggegevens van de KB Lux die door autoriteiten in België aan de Nederlandse fiscus zijn verstrekt door werknemers van KB Lux zijn gestolen dan wel verduisterd, hetgeen zou neerkomen op een strafbare schending van het Luxemburgse bankgeheim.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat onduidelijk is op welke wijze de Belgische justitiële autoriteiten die gegevens vervolgens in handen hebben gekregen. De raadsman is van mening dat de lezing van de Belgische autoriteiten hieromtrent ongeloofwaardig is, hetgeen naar het oordeel van de raadsman ook is geconstateerd door het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, dat naar aanleiding van een klacht een onderzoek heeft verricht. De raadsman heeft het desbetreffende verslag van dit Comité van 27 juli 1999 op verzoek van de rechtbank overgelegd, zodat het thans onderdeel van het dossier uitmaakt. De raadsman meent dat het Belgische opsporingsapparaat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid over de schreef is gegaan.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Het opsporingsonderzoek in Nederland heeft een aanvang genomen met de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens in het kader van spontane gegevensuitwisseling op basis van Richtlijn 77/799/EEG. Deze gegevens bestaan uit kopieën van microfiches waarop gegevens van Nederlandse houders van een rekening bij KB Lux staan vermeld. In beginsel is de Nederlandse rechter niet gehouden de rechtmatigheid van de verkrijging van die gegevens door de Belgische autoriteiten te onderzoeken. Deze mag er immers op vertrouwen dat een verdragsstaat zijn opsporingsbevoegdheden in overeenstemming met de verdedigingsrechten van het EVRM zal uitoefenen. Dit is slechts anders indien er sterke aanwijzingen zijn dat die verdragsnormen zijn geschonden en wel zodanig dat door een mogelijk gebrek in de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek verdachte is geschaad in een belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen.
Gelet op de inhoud van het verslag van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten en het verhandelde ter terechtzitting valt thans niet uit te sluiten dat een situatie als voornoemd zich hier voordoet. Teneinde zich daaromtrent een definitief oordeel te kunnen vormen heeft de rechtbank behoefte nader te worden geïnformeerd omtrent feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verkrijging van de rekeninggegevens door de Belgische opsporingsdienst.
Derhalve is het onderzoek niet volledig geweest en dient het te worden heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen ter zake relevante informatie aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft daarbij het oog op een schriftelijke verslaglegging in de vorm van een proces-verbaal, waarin zo gedetailleerd mogelijk en met opgave van de redenen van wetenschap dient te worden gerelateerd op welke wijze de rekeninggegevens door de bewuste werknemers aan de KB Lux zijn ontfutseld en hoe die gegevens vervolgens in handen van de Belgische justitie zijn gekomen. Met name met betrekking tot dit laatste dient het verslag van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten leidraad te zijn.
In het proces-verbaal dient te worden ingegaan op de vraag of enige Nederlandse justitiële en/of fiscale opsporingsautoriteit(en) dan wel (individuele) opsporings- en/of andere ambtena(a)r(en) vóór, tijdens, dan wel ná afsluiting van het Nederlandse opsporingsonderzoek enige wetenschap - die uit informele contacten, ook met buitenlandse collegae, niet uitgesloten - had/hadden van de wijze waarop de Belgische justitie de rekeninggegevens heeft verkregen, en zo ja, in hoeverre en wanneer. Indien het nadere onderzoek uitwijst dat van zodanige wetenschap sprake was, dient te worden gerelateerd om welke reden daarvan niet in een van de overzichtsprocessen-verbaal van 21 december 2001 en 19 juni 2002 melding is gemaakt.
De rechtbank zal de stukken in handen stellen van de officier van justitie te Amsterdam teneinde het nadere onderzoek zoveel mogelijk onafhankelijk van het OM Fraudeteam Noord en de onderdelen van EFF en FIOD-ECD die met dat fraudeteam in het onderhavige onderzoek hebben samengewerkt te doen plaatsvinden. De rechtbank geeft hieraan de voorkeur boven verwijzing naar de in beginsel (nog) meer onafhankelijke rechter-commissaris aangezien de verwachting is gewettigd dat nader onderzoek door laatstgenoemde meer tijd zal vergen.
Mede met het oog op het belang van verdachte dient het nadere onderzoek met grote voortvarendheid te worden verricht opdat hervatting van het onderzoek ter terechtzitting binnen 4 maanden na heden mogelijk is.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de Nederlandse (fiscale) autoriteiten de geheime rekeninggegevens niet volgens de desbetreffende internationale afspraken van de Belgische (fiscale) autoriteiten hebben verkregen. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de desbetreffende informatie bij brief van 27 oktober 2000 van de Eerste Attaché van Financiën, P. Sere, namens de Direkteur Generaal van het Belgische Ministerie van Financiën is aangeboden aan het Nederlandse Ministerie van Financiën. Bij brief van 27 april 2001 heeft Sere voornoemd wederom namens genoemde Direkteur Generaal toestemming verleend de informatie aan te wenden voor strafrechtelijke doeleinden. Aldus heeft de informatie-overdracht plaatsgevonden overeenkomstig de daartoe in de toepasselijke Richtlijn 77/799/EEG gestelde regels.
Ook het beroep van de raadsman op het gelijkheidsbeginsel faalt. De beslissing om sommige rekeninghouders strafrechtelijk te vervolgen en andere een fiscale boete op te leggen zou slechts dan in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn indien sprake is van een ongelijke behandeling in strijd met de wet, een verdrag of een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Voor de afdoening van het grote aantal gevallen van belastingontduiking in de KB Lux affaire heeft het openbaar ministerie (Expertisecentrum Fiscale Fraude) in samenspraak met de Belastingdienst, in het kader van een projectmatige, themagerichte aanpak algemene, objectieve, niet cumulatieve criteria ontwikkeld. Ten aanzien van verdachte is aan de hand van een van deze criteria beslist, te weten een minimum saldo van tenminste ¦ 500.000,= op een peildatum in 1994.
De rechtbank ziet in deze wijze van selecteren, mede gelet op de veelheid van de geheime rekeningen (10.200 Nederlandse rekeninghouders) geen strijd met wet, verdrag of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling dat het OM/EFF, door bij die selectie niet nog andere omstandigheden te betrekken, heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Met name het feit dat latere stijgingen of dalingen van de saldi boven of onder de ¦ 500.000 niet in aanmerking zijn genomen brengt niet een zodanige ongelijkheid mee dat gezegd kan worden dat verdachte ten onrechte strafrechtelijk wordt vervolgd. Zulks geldt temeer nu vaststaat dat het saldo van de rekening van verdachte steeds meer dan ¦ 500.000 heeft bedragen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde de hiervoor bedoelde informatie aan het dossier toe te voegen.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting binnen 4 maanden na heden.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en M.J.E. Geradts rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. Kuipers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2002.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.