Rb. Arnhem, 16-03-2006, nr. AWB 05/2237
ECLI:NL:RBARN:2006:AV8785
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
16-03-2006
- Zaaknummer
AWB 05/2237
- LJN
AV8785
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AV8785, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 16‑03‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2006/41.18 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Invorderingswet 1990. Derden aansprakelijkheid: inleners-/en ketenaansprakelijkheid. Aansprakelijkstelling. Hoogte van de aansprakelijkstelling: risicoaansprakelijkheid; controlerapport en uitdelingen. Beroep op gelijkheidsbeginsel. Informatieverstrekking.
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2237
Uitspraakdatum: 16 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiseres,
gemachtigde [A] te [Q]
en
de ontvanger van de Belastingdienst [P],
verweerder,
gemachtigde [B]
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 3 maart 2003 aansprakelijk gesteld voor de aan [C] BV voor de tijdvakken 1999 en 2000 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aansprakelijkheidstelling gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
De bedrijfsactiviteiten van [C] BV bestaan uit het geven van advies en het verlenen van diensten op het gebied van personeel en organisatie, waartoe tevens gerekend wordt arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Eiseres heeft (personeel van) [C] BV in 1999 en 2000 ingehuurd voor het beugelen van kleding. Dit houdt in dat kleding uit grootverpakkingen wordt gehaald, van een prijs wordt voorzien en op kledinghangers wordt gehangen.
De werkzaamheden zijn uitgevoerd in een hal van eiseres.
Op 14 maart 2001 heeft de Belastingdienst [P2] aan [C] BV aangekondigd dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld. Na signalen van de FIOD dat [C] BV niet volledig aangifte deed van haar belastingschulden en die schulden ook niet betaalde heeft de inspecteur een zogenoemde penaanslag opgelegd over het tijdvak 2000.
Op 4 april 2001 heeft de inspecteur een begin gemaakt met zijn onderzoek. Uit het rapport van 12 november 2001 blijkt dat onder meer de aanvaardbaarheid is onderzocht van de aangiften loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 1 april 2001.
Voor het tijdvak 1999 is een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd van fl. 62.873, met een boete van 100%. De penaanslag loonbelasting 2000 is verminderd tot een bedrag van
fl. 1.892.706.
Op 31 mei 2001 is [C] BV failliet verklaard.
De ontvanger heeft bij ondernemingen waarmee [C] BV zaken deed onderzocht of deze derden aansprakelijk gesteld zouden kunnen worden op grond van artikel 34 of 35 Invorderingswet 1990.
Dit onderzoek heeft geleid tot de aansprakelijkheidstelling van eiseres. Eiseres is aansprakelijk gesteld voor (een gedeelte van) beide hiervoor genoemde aanslagen tot een bedrag van totaal € 29.848.
Met betrekking tot de hoogte van het bedrag wordt in bijlage 2 en 3 behorende bij voornoemde beschikking het volgende vermeld:
“Berekening van het totaalbedrag van de aansprakelijkstelling
[C] BV heeft over de periode van 12-4-1999 t/m 31-12-1999 een omzet gerealiseerd van € 282.156. Over het loonbestanddeel (excl. indirect loon) is € 50.895 aan loonheffing verschuldigd. [C] BV heeft al € 27.235 betaald.
a.Bedrag van de (primaire) aansprakelijkheid
Op grond van de werkzaamheden die belastingschuldige in de periode voor u heeft verricht wordt aan u, naar rato, van uw omzetdeel, toegerekend aan loonbelasting/premie volksverzekeringen: (85.116/282.156)x 50.895= € 15.353
b. Vermindering van deze aansprakelijkheid door:
-storting en/of betaling door de belastingschuldige
Van het totaalbedrag van de stortingen en/of betalingen die door de belastingschuldige over de genoemde periode zijn verricht, kan aan u, naar rato van uw omzetdeel, toegerekend aan loonbelasting/premie volksverzekeringen: (85.116/282.156)x 27.235= € 8216
Van de eerder genoemde belastingaanslag(en) over het jaar 1999 bent u aansprakelijk voor
€ 7137
“Berekening van het totaalbedrag van de aansprakelijkstelling
[C] BV heeft over de periode van 1-1-2000 t/m 31-12-2000 een omzet gerealiseerd van € 1.875.950. Over het loonbestanddeel (excl. indirect loon) is € 912.071 aan loonheffing verschuldigd. [C] BV heeft al € 86.105 betaald.
a. Bedrag van de primaire aansprakelijkheid
Op grond van de werkzaamheden die belastingschuldige in het jaar 2000 voor u heeft verricht wordt aan u, naar rato, van uw omzetdeel, toegerekend aan loonbelasting/premie volksverzekeringen: (52.119/1.857.950) x 912.071= € 25.585
b. Vermindering van deze aansprakelijkheid door:
-storting en/of betaling door de belastingschuldige
Van het totaalbedrag van de stortingen en/of betalingen die door de belastingschuldige over de genoemde periode zijn verricht, kan aan u, naar rato van uw omzetdeel, toegerekend aan loonbelasting/premie volksverzekeringen: (52.119/1.857.950) x 86.105= € 2416
(86.105 is excl. de G-rekening betalingen)
(...)
Van de eerder genoemde belastingaanslag(en) over het jaar 2000 bent u aansprakelijk voor
€ 23.169.”
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling.
3. Het geschil
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor (een deel van) de niet betaalde loonheffing van [C] BV.
In geschil is voorts of de naheffingsaanslagen waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, - voor zover hier van belang - is, ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting, welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, - voor zover hier van belang - is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting die de onderaannemer verschuldigd is in verband met het verrichten van werkzaamheden ter zake van dat werk.
Ingevolge artikel 35, tweede lid, onder a, van de Invorderingswet 1990 wordt onder aannemer verstaan degene die zich jegens een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uit te voeren tegen een te betalen prijs.
Ingevolge artikel 35, vierde lid, onder a, van de Invorderingswet 1990 zijn de voorgaande leden niet van toepassing indien een werk tot de uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, geheel of grotendeels wordt verricht op de plaats waar de onderneming van de onderaannemer is gevestigd met uitzondering van de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel.
Eiseres heeft betwist dat werknemers van [C] BV aan haar ter beschikking zijn gesteld. Zij stelt dat geen sprake is geweest van werkzaamheden verricht onder haar toezicht of leiding. [C] BV had de verplichting op zich genomen kleding te beugelen tegen een vooraf overeengekomen stuksprijs.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de aard van de werkzaamheden, het betreft eenvoudig werk, het voldoende was dat de inlener achteraf toezicht hield op de kwaliteit van het werk van de werknemers van [C] BV. Aan dit vereiste is volgens verweerder voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is geweest van inlening nu in elk geval aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid als aannemer is voldaan.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het beugelen van kleding kan worden aangemerkt als het uitvoeren van een werk van stoffelijk aard als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onder a, van de Invorderingswet 1990. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de Leidraad Invordering blijkt dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aannemer in de confectiebranche geldt met betrekking tot de uitbesteding van het vervaardigen van kleding en elke daarop gerichte handeling. Elke handeling, welke erop is gericht het eindproduct zelf consumptiegereed te maken, wordt met de toevoeging “en elke daarop gerichte handeling” onder de ketenaansprakelijkheid gebracht. Dit strekt ertoe de regeling ook van toepassing te doen zijn op werkzaamheden, zoals het knippen van stof, het toevoegen van maataanduidingen en wasvoorschriften alsmede het verpakken van kleding.
Hieruit volgt tevens dat de uitsluiting van de ketenaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 35, vierde lid, onder a, van de Invorderingswet 1990 reeds niet van toepassing is, omdat het beugelen van kleding moet worden aangemerkt als een handeling gericht op het vervaardigen van kleding. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij eiseres ook niet kan volgen in haar betoog dat werkzaamheden zijn uitgevoerd in een eigen hal van [C] BV, omdat zou moeten worden aangenomen dat [C] BV de hal van eiseres waarin de werkzaamheden door de werknemers van [C] BV zijn verricht, zou hebben gehuurd. Uit het controlerapport blijkt immers dat de hal ter beschikking is gesteld zonder dat daarvoor een vergoeding is betaald.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiseres terecht aansprakelijk heeft gesteld voor een deel van de niet betaalde loonheffing van [C] BV.
Eiseres heeft voorts betoogd dat de hoogte van de aansprakelijkstelling niet juist is berekend en dat zij onvoldoende inzicht heeft verkregen in de wijze waarop vergelijkbare gevallen zijn of worden afgehandeld.
Voor zover eiseres in dit verband heeft betoogd dat bij haar geen sprake is geweest van kwade trouw met betrekking tot het feit dat [C] BV niet aan de afdrachtverplichtingen heeft voldaan, overweegt de rechtbank dat, zoals verweerder reeds heeft gesteld, voor de toepasselijkheid van inleners- dan wel ketenaansprakelijkheid niet is vereist dat de inlener of aannemer te kwader trouw heeft gehandeld, nu het hier risicoaansprakelijkheden betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts met het overleggen van het controlerapport waarop de naheffingsaanslagen zijn gebaseerd voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de naheffingsaanslagen tot stand zijn gekomen. De rechtbank merkt wel op dat eiseres terecht heeft gesteld dat dit rapport in eerder stadium had moeten worden overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden gesteld dat eiseres in haar belangen is geschaad door het eerst in de beroepsfase overleggen van dit rapport.
Ten aanzien van de hoogte van de naheffingsaanslagen heeft eiseres gesteld dat een volledige brutering op basis van het anoniementarief niet op zijn plaats is, omdat delen van de loonadministratie van [C] BV op orde zullen zijn geweest. Uit het controlerapport blijkt echter dat een brutering op basis van het anoniementarief heeft plaatsgevonden, voor zover zwarte lonen zijn uitbetaald aan werknemers waarvan de identiteit niet te achterhalen viel. Voor zover de identiteit wel bekend was, dit betrof slechts één werknemer, is het normale tarief gehanteerd.
Ter zitting is namens eiseres gesteld dat uit het controlerapport blijkt dat ten aanzien van de directeuren van [C] BV sprake is geweest van uitdelingen, welke bedragen in mindering hadden moeten worden gebracht op het bedrag van de nettoloonbedragen.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport niet blijkt dat met deze uitdelingen rekening is gehouden bij het vaststellen van de nettoloonbedragen. Verweerder heeft ter zitting hierover ook geen verklaring kunnen geven.
De rechtbank gaat er derhalve van uit dat met deze uitdelingen geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de nettoloonbedragen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld in goede justitie te verminderen met 20%, tot een bedrag van € 23.878.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder zich beroepen op de wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 67 Invorderingswet 1990 en geweigerd concrete informatie te verstrekken met betrekking tot andere derden aan wie op vergelijkbare wijze werknemers ter beschikking zijn gesteld. Verweerder heeft wel gesteld dat meerdere derden aansprakelijk zijn gesteld en dat steeds op dezelfde wijze is berekend wat de aansprakelijkheid van deze derden zou zijn. De hoogte van de aansprakelijkheid is afhankelijk van de omzet die de aansprakelijkgestelde bij [C] BV heeft gegenereerd en de aansprakelijkheidsbeperkende maatregelen die de aansprakelijkgestelde heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze algemene informatieverstrekking kunnen volstaan. Dit zou eerst anders zijn indien eiseres concrete voorbeelden had genoemd van vergelijkbare gevallen waar een andere benadering zou zijn gekozen of indien eiseres niet slechts naar rato van de omzet, maar voor de gehele naheffingsaanslag aansprakelijk zou zijn gesteld.
Het beroep is derhalve gegrond en de uitspraak dient te worden vernietigd.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de beschikking aansprakelijkstelling en stelt de aansprakelijkheid van eiseres vast op € 23.878 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, voorzitter en mr. J.J. Catsburg en mr. M.C.G.J. van Well, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 16 maart 2006.
De griffier De voorzitter
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.