HR, 07-05-1997, nr. 32 175
ECLI:NL:HR:1997:AA3233
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-05-1997
- Zaaknummer
32 175
- LJN
AA3233
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3233, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑05‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/1 met annotatie van P.J. Wattel
V-N 1997/4534, 4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑05‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 1996 betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 23.836,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. nr. 32.175-
> Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend, waarop echter geen acht kan worden geslagen nu de wet niet de mogelijkheid biedt een dergelijk stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. 's Hofs oordeel met betrekking tot de kosten van huishoudelijke hulp moet aldus worden verstaan dat het heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het onderhavige jaar tot een hoger bedrag dan ƒ 1.170,-- kosten heeft gemaakt voor huishoudelijke hulp, waarvan slechts ƒ 942,-- op grond van artikel 46, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) als buitengewone lasten in aanmerking kan worden genomen, omdat ook niet-zieken een bedrag van ƒ 228,-- voor huishoudelijke hulp plegen uit te geven. Dit oordeel, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het huis dat belanghebbende bewoont en waarvoor zij in plaats van de normaal te achten huur van ƒ 700,-- per maand slechts ƒ 350,-- per maand aan huur betaalt, haar voor de helft ter beschikking staat in de zin van artikel 42a, lid 5, van de Wet, zodat haar belastbare inkomen dient te worden verhoogd met de helft van de voor het huis vastgestelde forfaitaire huurwaarde. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting van het bepaalde in voornoemd artikel en kan voor het overige als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende niet met vrucht in cassatie worden bestreden. < nr. 32.175-
3.3. Indien een belastingplichtige in beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt staat het de inspecteur vrij andere elementen van de aanslag aan de orde te stellen en op grond daarvan het standpunt in te nemen dat de aanslag, hoewel mogelijk op het bestreden punt onjuist, toch niet te hoog is vastgesteld. Hij moet daarbij wel rekening houden met de processuele belangen van de belastingplichtige. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet in haar processuele positie is geschaad door het opwerpen door de Inspecteur van een nieuw geschilpunt tijdens de mondelinge behandeling. Dit oordeel is, in aanmerking genomen dat dit geschilpunt blijkens het onder 4 van zijn uitspraak door het Hof vermelde een correctie van eenvoudige aard betrof die al over eerdere jaren was toegepast waarop door belanghebbende - volgens mededeling van belanghebbendes gemachtigde ter zitting van het Hof - niet was gereageerd, niet onbegrijpelijk en niet ontoereikend gemotiveerd. De vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen is voorbehouden aan het Hof. 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het door belanghebbende ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,-- wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende terugbetaald.