HR, 04-03-2005, nr. 39 561
ECLI:NL:HR:2005:AS8612
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2005
- Zaaknummer
39 561
- LJN
AS8612
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS8612, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑03‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2003:AF5809
- Vindplaatsen
BNB 2006/108 met annotatie van E.J.W. Heithuis
Belastingadvies 2005/6.3
WFR 2005/381
Uitspraak 04‑03‑2005
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 17 december 2004, met nummer 39561, een arrest uitgesproken. De Hoge Raad heeft nadien ambtshalve bevonden dat ten gevolge van een vergissing de toepassing in zijn arrest van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 niet volledig is geschied, doordat die toepassing niet is doorgetrokken naar het in datzelfde artikel aangegeven belastingtarief. Herstel van deze vergissing brengt mee dat de tekst van het arrest vanaf de voorlaatste volzin van punt 3 wordt vervangen door: "De middelen, die uitgaan van een andere opvatting, zijn derhalve niet gegrond.
Nr. 39.561
4 maart 2005
PV
gewezen ter verbetering van het arrest van de Hoge Raad, gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 februari 2003, nr. BK-02/00823.
1. Het arrest in dit geding
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 17 december 2004, met nummer 39561, een arrest uitgesproken. De Hoge Raad heeft nadien ambtshalve bevonden dat ten gevolge van een vergissing de toepassing in zijn arrest van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 niet volledig is geschied, doordat die toepassing niet is doorgetrokken naar het in datzelfde artikel aangegeven belastingtarief. Herstel van deze vergissing brengt mee dat de tekst van het arrest vanaf de voorlaatste volzin van punt 3 wordt vervangen door:
"De middelen, die uitgaan van een andere opvatting, zijn derhalve niet gegrond.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
Het bij de vervreemding van de winstbewijzen behaalde voordeel is in de onderhavige aanslag belast naar het tarief van artikel 57a van de Wet (tekst 1997). Ingevolge artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 dient echter het evenvermelde voordeel te worden belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet (tekst 1997). 's Hofs uitspraak kan dientengevolge niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 23.766.237, waarvan een bedrag van ƒ 23.720.277 belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997),
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 29, derhalve in totaal € 116,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden."
Bij faxbericht van 22 december 2004 heeft de Hoge Raad partijen in de gelegenheid gesteld zich over deze verbetering uit te laten. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt, waarbij is erkend dan wel niet is weersproken dat het bij kennisneming van het arrest aanstonds duidelijk was dat daarin een fout was geslopen doordat daarin niet is verwerkt het in artikel XIII van voormelde wet bepaalde omtrent het van toepassing zijnde tarief. Tegen de aangegeven verbetering is door partijen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het vorenstaande zal de Hoge Raad die verbetering doorvoeren.
2. Beslissing
De Hoge Raad verbetert bovenvermelde fout in het op 17 december 2004 in deze zaak uitgesproken arrest en stelt de verbetering op de minuut van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski. De verbetering is uitgesproken op 4 maart 2005.