HR, 10-11-2006, nr. 42 745
ECLI:NL:HR:2006:AZ1839
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2006
- Zaaknummer
42 745
- LJN
AZ1839
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AZ1839, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑11‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2005:AU5047, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
FED 2006/126 met annotatie van P.G.M. JANSEN
BNB 2007/159 met annotatie van R.H. Happé
Belastingadvies 2006/23.7
V-N 2006/60.2 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/1592 met annotatie van Mr. A.A. Fase
Uitspraak 10‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Uitleg Besluit van 16 mei 2001, nr. CPP2001/1381M, BNB 2001/367, Vaststelling waarde onroerende zaak in bewoonde staat.
Nr. 42.745
10 november 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 december 2005, nr. 03/01234, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 679.538, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 657.113. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende oefende tot en met 8 februari 2000 een agrarische onderneming uit in de vorm van een eenmanszaak. Bij de staking van de onderneming op 9 februari 2000 had belanghebbende de intentie om de door hem bewoonde en tot dat tijdstip tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaak duurzaam te blijven bewonen. Op het moment van staking was hij 49 jaar oud.
3.1.2. Op 22 mei 2001 heeft belanghebbendes gemachtigde met gebruikmaking van een door de Belastingdienst opgesteld formulier "Opgaaf informatie Taxatie onroerende zaak" verzocht om een minnelijke waardering van de onroerende zaak per 9 februari 2000. Op dat formulier is de vraag gesteld of belanghebbende voor de "waarde bewoond" akkoord gaat met de waardering conform de in dat formulier opgenomen staffel, welke overeenkomt met die van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën 16 mei 2001, nr. CPP2001/1381M, BNB 2001/367 (hierna: het Besluit). Onder het kopje "staffel" staat - voorzover van belang - op het formulier vermeld:
"Stelregel: leeftijd + 5% met een maximum van 75% en een minimum van 65%.
De te hanteren staffel ziet er als volgt uit:
Leeftijd 60 jaar of jonger 65% van de waarde vrij
Leeftijd 61 jaar 66%
(...)
Leeftijd 70 jaar of ouder 75%"
Belanghebbendes gemachtigde heeft bij evenvermelde vraag het hokje "nee" aangekruist.
3.1.3. In zijn op 16 oktober 2001 ingediende aangifte is belanghebbende voor de berekening van de stakingswinst in verband met zelfbewoning uitgegaan van 55 percent van de waarde van de onroerende zaak in vrij opleverbare staat zoals deze door de taxateurs in gezamenlijk overleg is vastgesteld. De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van een waarde van de onroerende zaak van 71,5 percent van de waarde in vrij opleverbare staat.
3.2. Voor het Hof hield partijen verdeeld de vraag of belanghebbende alsnog een beroep kan doen op de toepassing van het Besluit. Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval is. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3. In het Besluit is een beleidsregel opgenomen voor de vaststelling van de zogenoemde waarde-bewoond van woningen die als gevolg van staking van een onderneming worden overgebracht naar het privé-vermogen. In het Besluit wordt de beslissing van HR 14 juni 2000, nr. 35550, BNB 2000/270, weergegeven en het volgende opgemerkt:
"Na publicatie van dit arrest heerste in de praktijk nog onduidelijkheid over de wijze van invulling van de waarde bewoond. Uit doelmatigheidsoogpunt heeft de Belastingdienst één en ander verder ingevuld om te komen tot een praktische werkwijze, onder meer om aangehouden bezwaarschriften op dit punt met voortvarendheid te kunnen afdoen. Met dit besluit maak ik deze werkwijze ter harmonisatie van de uitvoeringspraktijk kenbaar. Onderstaande werkwijze geldt als beleid voor alle aanslagen die op het tijdstip van publicatie nog niet onherroepelijk vaststaan. Hiervan kan alleen worden afgeweken als belanghebbende het uit dit beleid voortvloeiende percentage te laag vindt. Het beleid heeft in de praktijk dus het karakter van een compromis, waar partijen zich ten opzichte van elkaar aan conformeren. Komen partijen hier niet toe, dan staat het de inspecteur vrij ieder geval op basis van de relevante feiten en omstandigheden te beoordelen."
Uit het Besluit volgt dat de inspecteur slechts dan niet is gebonden aan de daarin neergelegde beleidsregel indien de belanghebbende het uit het Besluit voortvloeiende percentage "te laag" vindt. Het Besluit bevat geen nadere eis met betrekking tot tijdstip en gelegenheid waarop respectievelijk waarbij de belanghebbende zich daaromtrent moet hebben uitgelaten. Daarom kan de belanghebbende zich voor de feitenrechter nog op de beleidsregel van het Besluit beroepen, zelfs indien hij eerder een met de beleidsregel van het Besluit overeenkomend aanbod van de inspecteur heeft afgewezen. Nu belanghebbende zich uiteindelijk niet op het standpunt heeft gesteld dat het uit het Besluit voortvloeiende percentage in zijn geval onjuist is en hij zich op het Besluit heeft beroepen, heeft het Hof terecht geoordeeld dat het uit het Besluit voortvloeiende percentage moest worden toegepast. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.