HR, 20-09-2000, nr. 35 444
ECLI:NL:HR:2000:AA7159
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2000
- Zaaknummer
35 444
- LJN
AA7159
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA7159, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑09‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
WFR 2000/1442, 1
V-N 2000/52.25 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1562
Uitspraak 20‑09‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35444
20 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen te Heumen (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juni 1999 betreffende na te melden ten aanzien van X te Z genomen beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking van B en W de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 1.426.000,--.
Na tegen die beschikking gemaakt bezwaar is deze waarde bij uitspraak van het hoofd van de sector financiële en economische zaken van de gemeente Heumen (hierna: het Hoofd) verminderd tot f 358.000,--.
Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak en de beschikking vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De onderhavige beschikking betreft het clubhuis van belanghebbende. Dit clubhuis is gebouwd op een kadastraal perceel dat eigendom is van de gemeente en waarop ten behoeve van belanghebbende een recht van opstal is gevestigd. Op het belendende perceel staat een verenigingsgebouw. Het clubhuis en het verenigingsgebouw vormen tezamen één bouwwerk.
3.2. Blijkens de uitspraak van het Hof zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling aldaar tot het gemeenschappelijke standpunt gekomen dat het clubhuis niet valt aan te merken als een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt in de zin van de Wet waardering onroerende zaken en dat de beschikking mitsdien ten onrechte op naam van belanghebbende is gesteld. Het Hof heeft partijen in dit standpunt gevolgd en daarbij geoordeeld dat dit standpunt niet berust op een juridisch onjuist uitgangspunt. Het middel bestrijdt dit oordeel.
3.3. Het door het Hof gevolgde standpunt berust alleen dan niet op een onjuist juridisch uitgangspunt, indien het clubhuis en het verenigingsgebouw, die op twee verschillende kadastrale percelen staan, aan één (rechts)persoon toebehoren. Nu het Hof daaromtrent niets heeft vastgesteld, kan in cassatie niet worden beoordeeld of het Hof van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat die uitspraak niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of, zoals B en W in cassatie hebben aangevoerd, het verenigingsgebouw en het perceel waarop dat staat aan een derde in eigendom toebehoren, en, zo nodig, naar de waarde van het clubhuis.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond en A.G. Pos, in tegenwoordigheid van de waarnememend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.