Hof Arnhem, 02-07-2001, nr. 99/1366
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2912
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-07-2001
- Zaaknummer
99/1366
- LJN
AB2912
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2912, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑07‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2001/1160
Uitspraak 02‑07‑2001
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/01366
Uitspraak
op het beroep van [X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Burgerzaken en Belastingen van de gemeente Nijmegen (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De naheffingsaanslag is, met dagtekening 29 januari 1999 en onder nummer [P 01] vastgesteld op een bedrag van ƒ 85 te weten ƒ 3 aan parkeerbelasting en ƒ 82 aan kosten. De naheffing is gebaseerd op de Verordening Parkeerbelastingen 1998 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening).
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag op 18 februari 1999 bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak van 3 mei 1999 gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 9 juni 1999, ingekomen op 10 juni 1999, in beroep gekomen bij het Hof en heeft bij zijn beroepschrift zes bijlagen overgelegd. De Ambtenaar heeft een vertoogschrift met acht bijlagen ingediend.
1.4. Voorafgaand aan de zitting zijn door de Ambtenaar, op verzoek van het Hof, twee stukken toegezonden, te weten een kopie van het Aanwijzingsbesluit locaties en tijdstippen betaald parkeren 1995 (besluit van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen van 5 september 1995, sedertdien gewijzigd; hierna: het Aanwijzingsbesluit 1995) en een kopie van een publicatie van genoemd besluit. Kopieën van deze stukken zijn aan deze uitspraak gehecht. Nu het hier een ambtshalve onderzoek van het Hof betreft naar de juistheid van de totstandkoming van de Verordening en de daarbij behorende besluiten, en de ter inzage gezonden stukken algemeen toegankelijke stukken betreffen waarvan belanghebbende ook uit eigen beweging kennis had kunnen nemen is toepassing van de artikelen 14, eerste lid, en artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken achterwege gebleven.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de achtste enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 12 juni 2001 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord [de Ambtenaar]. Belanghebbende is, met schriftelijk bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Hij heeft het Hof op 7 juni 2001 telefonisch bericht dat het Hof de zaak kan afdoen.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende heeft op 29 januari 1999 de personenauto van het merk Fiat met kenteken [AA-BB-00] geparkeerd op een parkeerplaats aan de Nassausingel te Nijmegen. Ter plaatse is aangegeven dat voor het parkeren een parkeerbelasting moet worden voldaan.
2.3. Bij controle om 16:37 uur door een parkeercontroleur van de gemeente Nijmegen is gebleken dat voor het parkeren tot 15:52 uur een bedrag van ƒ 2,50 parkeerbelasting was voldaan. Door de parkeercontroleur is, omdat de toegestane parkeertijd was verstreken, de onder 1.1. bedoelde naheffingsaanslag opgemaakt.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij stelt dat hij de toegestane parkeertijd niet heeft overschreden. Hij heeft bij terugkomst bij zijn auto geen naheffingsaanslagbiljet aangetroffen. Hij heeft het parkeerkaartje niet bewaard. Pas enkele weken later kwam hij op de hoogte van de naheffingsaanslag. Hij heeft daardoor niet de gelegenheid het tegendeel van de beweringen van de controlerend ambtenaren aan te tonen. De Ambtenaar verdedigt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting door de Ambtenaar nog - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Het voor de zitting toegezonden Aanwijzingsbesluit 1995 moet worden aangemerkt als het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Er is nadien geen nieuw aanwijzingsbesluit door burgemeester en wethouders genomen.
De constatering dat de parkeertijd was overschreden is door twee controleurs gedaan. Hij neemt aan dat de daartoe strekkende gemeentelijke richtlijn door de controleurs is opgevolgd. Hetgeen door de controleurs is waargenomen is als nadere constatering op de naheffingsaanslag vermeld. Het voor deze procedure laten opmaken van een ambtsedige verklaring stuit op praktische moeilijkheden gezien het tijdsverloop dat is verstreken na het opleggen van de naheffingsaanslag en het gegeven dat de controleurs tussen de 1.500 en 2.000 waarnemingen per dag doen.
3.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
Overwegingen vooreerst ambtshalve
4.1. Artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om in het kader van de parkeerregulering een belasting te heffen ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.2. De Verordening Parkeerbelastingen 1998 van de gemeente Nijmegen is vastgesteld op 16 december 1998. In de Verordening, zoals deze voor het onderhavige jaar luidt, zijn, voor zover voor het onderhavige geding van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. (…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. (…)
Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen.
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
(…)
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1. De "Verordening Parkeerbelastingen 1995" van 31 mei 1995, sedert gewijzigd, goedgekeurd bij besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 september 1995, nr. FBA95/7/U15, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking, welke tevens de datum van ingang van de heffing is.
(…)"
4.3. In de TOELICHTING VERORDENING PARKEERBELASTINGEN die door de Ambtenaar bij het vertoogschrift is overgelegd en die blijkens de doorlopende pagina-nummering kennelijk de toelichting is op de onderhavige van toepassing zijnde verordening, is, voor zover voor het onderhavige geding van belang, het volgende opgenomen:
" Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
In artikel 8 (lees: 7, Hof) is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om aan te wijzen de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet moet de verordening een regeling bevatten in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders die aanwijzing kan doen.
Het college van burgemeester en wethouders kan niet volstaan met het aanwijzen van de betaald-parkeren plaatsen maar moet in het openbaar te maken besluit ook aangeven de tijd dat het betaald parkeren voor de verschillende parkeerplaatsen geldt en de wijze waarop tegen betaling geparkeerd mag worden. Niet voldoende is dat dit op de parkeermeter zelf staat."
4.4. In het Aanwijzingsbesluit 1995 met als onderwerp: Aanwijzing van terreinen en weggedeelten (betaald parkeren), is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
" overwegende
dat onlangs de Verordening Parkeerbelastingen 1995 is vastgesteld onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Parkeerbelastingen 1991;
dat de Verordening Parkeerbelastingen 1995 niet voorziet in een overgangsbepaling krachtens welke de besluiten tot aanwijzing van de locaties voor bepaald (lees: betaald, Hof) parkeren in stand worden gehouden;
dat het derhalve noodzakelijk is de betreffende locaties wederom aan te wijzen;
(…)
BESLUITEN
(…)
IIA. aan te wijzen als plaatsen waarop slechts tegen betaling van belasting als bedoeld in artikel 1 onderdeel a van de verordening parkeerbelastingen mag worden geparkeerd:
(…)
c. de volgende parkeerterreinen van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en op koopavonden tot 21.00 uur aan de/het:
1. (…)
8. Nassausingel
(…)
IIIA. dat op de onder punt IIA, sub a, b, c en d aangeduide tereinen, wegen en weggedeelten ingeval van niet betalen van het verschuldigde parkeergeld een naheffingsaanslag krachtens de verordening parkeerbelastingen wordt opgelegd;
IV. dat de door de parkeerapparatuur na voldoening van het verschuldigde parkeergeld verstrekte betalingsbewijzen duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto dienen te zijn geplaatst.
V. dat bij de voldoening van het verschuldigde parkeergeld de ter plaatse op of nabij de parkeerapparatuur aangebrachte instructies dienen te worden opgevolgd."
4.5. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die op de onderhavige heffing van overeenkomstige toepassing is verklaard kan de Ambtenaar, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. De Ambtenaar verdedigt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat vaststaat dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, en artikel 7 van de Verordening is voor het ontstaan van het belastbare feit ter zake waarvan een parkeerbelasting wordt geheven, in alle gevallen een bij of krachtens deze Verordening te nemen openbaar te maken besluit van burgemeester en wethouders noodzakelijk dat de aanwijzing inhoudt van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd.
4.7. Een besluit als bedoeld in 4.6. kan door de Ambtenaar niet worden overgelegd omdat het niet is genomen.
4.8. De Ambtenaar heeft ter zitting gesteld dat het door hem overgelegde Aanwijzings-besluit 1995 dat behoort bij de Verordening Parkeerbelastingen 1995 moet worden aangemerkt als het in de Verordening bedoelde besluit. Deze stelling van de Ambtenaar is naar het oordeel van het Hof niet juist. Met de intrekking van de Verordening Parkeer-belastingen 1995 is immers aan het daarop gebaseerde aanwijzingsbesluit de rechtsgrond komen te ontvallen. De veronderstelling van de Ambtenaar dat een aanwijzingsbesluit, dat is gebaseerd op een ingetrokken verordening, zijn rechtskracht behoudt is naar het oordeel van het Hof in strijd met het legaliteitsbeginsel. Het Aanwijzingsbesluit 1995 kan naar het oordeel van het Hof, gelet op de pre-ambule en de aanhef van onderdeel IIA waarin wordt verwezen naar artikel 1 van de verordening, alleen betrekking hebben op de Verordening Parkeerbelastingen 1995. In de Verordening is geen overgangsbepaling opgenomen krachtens welke het Aanwijzingsbesluit 1995 in stand wordt gehouden, noch is door het college van burgemeester en wethouders een besluit genomen dat inhoudt dat het Aanwijzingsbesluit 1995 onder de onderhavige verordening zijn gelding blijft behouden.
4.9. Het Hof is van oordeel dat de Tarieventabel niet kan gelden als het in 4.6. bedoelde besluit. De Tarieventabel behoort weliswaar bij de Verordening en is als zodanig door de gemeenteraad vastgesteld, doch de bevoegdheid tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7 van de Verordening berust "in alle gevallen" bij het college van burgemeester en wethouders. Gelet op de toelichting bij de Verordening heeft de raad ook nadrukkelijk de bedoeling gehad de bedoelde bevoegdheid bij het college van burgemeester en wethouders te leggen. De raad kan daarom die bevoegdheid, zonder voorafgaand daarop gericht besluit, niet meer uitoefenen. Bovendien is het Hof van oordeel dat de Tarieventabel onvoldoende gegevens bevat om als aanwijzingsbesluit in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt te kunnen worden. Zowel de tijdstippen als de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd, ontbreken in de Tarieventabel.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu een besluit als bedoeld in 4.6. niet is genomen, de onderhavige naheffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag.
4.11. De door belanghebbende in het beroepschrift naar voren gebrachte klacht kan, gelet op het vorenstaande, buiten behandeling blijven.
5. Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is, en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is het Hof niet gebleken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 50,-
Aldus gedaan te Arnhem op 2 juli 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 juli 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.