FED 1996/949:Belanghebbende en zijn broer A bezitten ieder de helft van de aandelen in B BV. AS verkoopt op 21 juli 1987 voor f 2 300 000 zijn belang aan C BV waarvan alle aandelen worden gehouden door belanghebbende. Op 8 december 1988 is het 50%-pakket van belanghebbende in B BV door deze BV ingekocht voor de prijs van f 35 000 (de nominale waarde). De inspecteur heeft ter zake van deze inkoop op grond van art. 39, vijfde lid, Wet IB 1964, f 2 850 000 aangemerkt als winst uit aanmerkelijk belang. Het hof stelt - voor zover hier van belang - de inspecteur in het gelijk. De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft geoordeeld dat de inkoop a pari fiscaal gezien niet geheel vergelijkbaar is met een aandelenruil zoals bedoeld in de resolutie van 7 februari 1989, BNB 1989/84, waardoor het bij de inkoop behaalde voordeel niet buiten de heffing mag blijven. Voor het andersluidende standpunt van belanghebbende is volgens het hof onvoldoende steun te vinden in de resolutie. Hiermee heeft het hof met juistheid tot uitdrukking gebracht dat de fiscale aspecten van een inkoop a pari niet op één lijn kunnen worden gesteld met die van een aandelenruil. Met name is, anders dan bij de in de resolutie bedoelde aandelenruil, ter zake van het bedrag dat door de inkoop tegen een te lage prijs als informeel kapitaal in de holding is ingebracht, art. 44 Wet IB 1964 niet van toepassing.