HR, 13-07-2001, nr. 36 511
ECLI:NL:HR:2001:AB2680
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-07-2001
- Zaaknummer
36 511
- LJN
AB2680
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AB2680, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑07‑2001; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2001/1118
V-N 2001/43.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/1177 met annotatie van Jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer
Uitspraak 13‑07‑2001
Inhoudsindicatie
-
Nr. 36.511
- 13.
juli 2001
RP
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2000, nr. 97/22168, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
- 1.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Bij aangetekende brief, gedagtekend 5 december 2000, heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim dat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde vereiste, binnen zes weken na de dagtekening van deze brief te herstellen. De termijn voor het herstel van dit verzuim eindigde op 16 januari 2001.
Herstel van het verzuim heeft niet plaatsgevonden. Wel heeft belanghebbende in zijn naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën ingezonden conclusie van repliek alsnog de gronden van het beroep in cassatie vermeld. Het is echter niet mogelijk langs die weg het gepleegde verzuim te herstellen. Nu de Hoge Raad ook ambtshalve geen grond aanwezig oordeelt waarop 's Hofs uitspraak zou behoren te worden vernietigd, zal hij, gezien het bepaalde in artikel 6:6 van voormelde wet, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
- 2.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.