Hof Arnhem, 28-06-2007, nr. 05/00168
ECLI:NL:GHARN:2007:BB0707
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
28-06-2007
- Zaaknummer
05/00168
- LJN
BB0707
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BB0707, Uitspraak, Hof Arnhem, 28‑06‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BD6385
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BD6385, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2007/1508 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Uitspraak 28‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Verkrijging aandelen in een camping-bv niet belast.
Gerechtshof Arnhem
Tweede meervoudige belastingkamer
nummer 05/00168
U i t s p r a a k
op het beroep van X bv te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aangifte en voldoening van overdrachtsbelasting.
1. Aangifte, voldoening , bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Namens belanghebbende is op 26 januari 2004 een aangifte overdrachtsbelasting ingediend ten bedrage van € 284.883. Deze overdrachtsbelasting is voldaan.
1.2. Belanghebbende heeft tegen het bedrag dat op aangifte is voldaan bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Bij het onderzoek ter zitting van 15 mei 2007 te Arnhem zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
De gemachtigde en de Inspecteur hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft bij notariële akte van 31 december 2003 alle aandelen verworven in B bv te Q tegen een koopprijs van € 2.650.000. Tot de activa van deze bv behoorden onroerende zaken ter waarde van € 4.765.364. Het balanstotaal bedroeg
€ 5.051.000, waardoor de bezittingen voor ruim 94% uit onroerende zaken bestonden.
2.2. B bv exploiteert een camping te Q. De specificatie van de per 31 december 2003 tot de bezittingen behorende onroerende zaken is als volgt:
Grond
Eigendom € 1.054.913
Bloot eigendom - 38.751
Hoofdgebouw
Receptie/kantoren € 327.000
Horeca/incl. snackbar - 758.000
Winkel - 140.000
Zwembad - 400.000
Sanitair € 583.500
Beheerderswoning en garage € 380.000
Plaatsen
135 jaarplaatsen € 168.750
32 standplaatsen voor zomerhuisjes - 40.000
222 toeristische plaatsen - 277.500
131 seizoensplaatsen - 124.450
8 bungalows - 10.000
Recreatiewoningen (8 stuks) € 360.000
Diversen (wegen e.d.) € 57.500
Extra’s (tennis, golf) € 45.000
Jaarplaatsen zijn plaatsen die gedurende het gehele kalenderjaar verhuurd worden. De toeristische plaatsen worden steeds kortstondig verhuurd. De seizoensplaatsen worden gedurende het gehele kampeerseizoen verhuurd.
2.3. Op het terrein bevinden zich diverse recreatieve voorzieningen, waaronder speeltuinen en sportvelden, een restaurant, een bar, een supermarkt en een zwembad. Deze worden door belanghebbende zelf geëxploiteerd. Ook worden fietsen verhuurd. Bij belanghebbende zijn gemiddeld 13 werknemers op fulltime basis werkzaam.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende kwalificeert als een onroerendezaakslichaam in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna aangeduid als de Wet) en wel in het bijzonder of de onroerende zaken, als geheel genomen, op het tijdstip van de verkrijging van de aandelen geheel of hoofdzakelijk dienstbaar waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2. Subsidiair is in geschil of belanghebbende terecht een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel nu de Belastingdienst te R in een naar het oordeel van belanghebbende vergelijkbare situatie een vennootschap niet als onroerendezaakslichaam heeft aangemerkt.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting welke aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot honorering van haar bezwaar tegen haar aangifte en de voldoening van overdrachtsbelasting.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 4, lid 1, onderdeel a van de Wet is ter zake van de verkrijging van de aandelen in belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd als haar onroerende zaken, als geheel genomen, op het tijdstip van de verkrijging geheel of hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. Tussen partijen is niet in geschil dat onder hoofdzakelijk in dit verband 70% dient te worden verstaan.
4.2. Bij arrest van 18 december 1991, ondermeer gepubliceerd in BNB 1992/100, oordeelde de Hoge Raad dat de waarde van de onroerende zaken hiervoor beslissend is. Aangezien de onroerende zaken in totaal een waarde hebben van € 4.765.364 is in het onderhavige geval derhalve aan de wettelijke eis voldaan als onroerende zaken ter waarde van ten minste € 3.335.755 aan dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.
4.3. In paragraaf 7, lid 5 van de Toelichting overdrachtsbelasting wordt onder meer vermeld: ‘De wet heeft hier het oog op lichamen die zich toeleggen op de handel in of de exploitatie van onroerend goed als zodanig, waarbij met exploitatie in het bijzonder wordt gedacht aan verhuur of verpachting. Lichamen die hun onroerende goederen geheel of grotendeels bezigen voor andere bedrijfsdoeleinden, zoals een hotel of pensionbedrijf, een fabriek of een winkel, een bank- of verzekeringsbedrijf, vallen dus niet onder de regeling’.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de horeca ter waarde van € 758.000 en de winkel ter waarde van € 140.000 niet dienstbaar zijn aan de exploitatie van onroerende zaken. Anders dan de Inspecteur is het Hof van oordeel dat zulks in elk geval ook geldt voor de toeristische plaatsen ter waarde van € 277.500 en het zwembad ter waarde van
€ 400.000. De omstandigheid dat de toeristische plaatsen steeds kortstondig worden verhuurd waarbij aannemelijk is dat de aantrekkelijkheid mede wordt bepaald door de aanwezigheid van recreatieve voorzieningen, brengt met zich mee dat deze onroerende zaken veeleer dienstbaar zijn aan de exploitatie van een recreatiebedrijf dan aan de exploitatie van onroerende zaken. Voor het zwembad dat door belanghebbende zelf wordt geëxploiteerd, geldt zulks evenzeer.
4.4. Alsdan zijn onroerende zaken ter waarde van € 1.575.500 niet dienstbaar aan de exploitatie van onroerende zaken, hetgeen meer is dan 30%. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke eis voor belastbaarheid van de verkrijging van de aandelen.
4.5. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan reeds hierom buiten behandeling blijven.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 1,5 (proceshandelingen) x € 322 x 1,5 (factor) = € 724,50.
Aangezien het verzoek tot veroordeling van de kosten van het bezwaar niet in de bezwaarfase is gedaan, kan aan dat verzoek niet worden voldaan.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 273.
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedragvan € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op door mrs. J.W. Zwemmer, voorzitter, C.M. Ettema en R.F.C. Spek en in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te onder-
tekenen.
Namens de voorzitter,
(J.L.M. Egberts ) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.