Hof 's-Gravenhage, 26-06-2009, nr. BK-08/00365
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1692
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-06-2009
- Zaaknummer
BK-08/00365
- LJN
BJ1692
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1692, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑06‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of de vervolgingskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. De Ontvanger heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd: De vervolgingskosten zijn in rekening gebracht overeenkomstig de INV en artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Er is voorafgaande aan de betekening van het dwangbevel op 17 juli 2006 geen aanmaning aan belanghebbende gezonden. Het is beleid van de Belastingdienst dat in een geval als het onderhavige geen nieuwe aanmaning wordt verzonden alvorens een (tweede) dwangbevel wordt uitgevaardigd. Belanghebbende heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. Blijkens het beroepschrift bij de rechtbank heeft belanghebbende aldaar de volgende standpunten ingenomen: Zij is de in rekening gebrachte vervolgingskosten niet verschuldigd zolang zij geen schriftelijke uitspraak van het Hof heeft ontvangen en haar zaak niet aan de Hoge Raad heeft kunnen voorleggen. Het moet niet zo zijn dat zij, hangende haar beroep, na jaren plotseling wordt geconfronteerd met een dwangbevel. De rechtbank en, in navolging daarvan, het Hof hebben de standpunten opgevat als inhoudende dat het dwangbevel en de vervolgingskosten in strijd met de wet en de algemene beginselen van bestuur is uitgevaardigd respectievelijk ten onrechte in rekening zijn gebracht.
GERECHTSHOF TE ’s GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00365
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 26 juni 2009
in het geding tussen:
mevrouw [Belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor [P]), hierna: de Ontvanger,
op het hoger beroep van de Ontvanger tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 14 augustus 2008, nummer AWB 06/8643 IW, LJN: BD9869, betreffende de hierna vermelde beschikking.
1. Beschikking, administratief beroep en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het betekenen van een dwangbevel op 17 juli 2006 vervolgingskosten ten bedrage van € 413 in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten administratief beroep ingesteld. Het administratief beroep is bij uitspraak van de Ontvanger afgewezen.
1.3. Op het beroep van belanghebbende gericht tegen die uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist:
”- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vermindert de in rekening gebrachte vervolgingskosten tot nihil;
- bepaalt dat in zoverre haar uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.”
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Ontvanger is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Hij heeft daartoe een beroepschrift ingediend. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 mei 2009, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar is de Ontvanger wel, doch belanghebbende niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 maart 2009 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1, xxxx XX Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 15 april 2009 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de kennelijk door medewerkers van TNT Post - geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, en informatie over de zending op de site van TNT Post, leidt het Hof af dat de besteller van TNT Post op 20 maart 2009 geen gehoor heeft gekregen op het eerderbedoelde adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het kennelijk in die mededeling genoemde postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald en dat TNT Post de enveloppe ten slotte op 11 april 2009 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. De enveloppe is op 15 april 2009 ingekomen bij het Hof. Blijkens door de griffier van de gemeente [Z] ontvangen schriftelijke inlichtingen, gedagtekend 28 april 2009, staat [belanghebbende] sinds 19 september 1983 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het eerderbedoelde adres. De griffier heeft de brief bij gewone post op 15 april 2009 aan belanghebbende verzonden op dat adres.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Met dagtekening 21 maart 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 opgelegd. De aanslag vermeldt een te betalen bedrag van € 8.197 (€ 7.797 belasting/premies en € 400 heffingsrente). Belanghebbende heeft hiertegen op 9 april 2002 bezwaar gemaakt. Uitstel van betaling is verleend totdat op het bezwaar zou zijn beslist. Het bezwaar is op 29 juli 2002 ongegrond verklaard. Dientengevolge is het uitstel van betaling vervallen. Bij brief van 25 september 2002 is belanghebbende hiervan op de hoogte gesteld.
3.2. Omdat betaling van het onder 3.1 vermelde bedrag uitbleef, heeft de Ontvanger op 26 oktober 2002 een aanmaning verzonden. Voor het verzenden van de aanmaning is € 9 in rekening gebracht. Omdat belanghebbende na de aanmaning in gebreke bleef, heeft de Ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd dat op 16 december 2002 is betekend met bevel tot betaling. Daarvoor heeft de deurwaarder € 381 in rekening gebracht. Op 20 december 2002 is de Ontvanger gebleken dat belanghebbende beroep bij het Hof heeft ingesteld tegen de afwijzing van het bezwaar tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000. Vervolgens heeft de Ontvanger uitstel van betaling verleend totdat op het beroep zou zijn beslist. Hierdoor kwam het dwangbevel te vervallen. Tevens heeft de Ontvanger de in rekening gebrachte vervolgingskosten van € 381 verminderd tot nihil.
3.3. Bij (mondelinge) uitspraak van 21 juli 2003 heeft het Hof de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met € 135 verminderd. De Ontvanger verkeerde vervolgens geruime tijd in onzekerheid of belanghebbende al dan niet beroep in cassatie had ingesteld. Onderwijl liep het (tweede) aan belanghebbende verleende uitstel van betaling door. Op 7 maart 2006 heeft de Ontvanger dit uitstel van betaling ingetrokken.
3.4. Bij brief van 7 maart 2006 heeft de Ontvanger belanghebbende geschreven inzake de ”beëindiging van betaling (of betalingsregeling)”. In de brief is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
”Hierbij trek ik het uitstel in.
Ik heb vastgesteld dat er geen bezwaarschrift (meer) in behandeling is.
De bovenstaande belastingschuld moet worden betaald binnen de op het aanslagbiljet gestelde termijn. Als deze termijn is verstreken, moet het verschuldigde bedrag (inclusief rente en vervolgingskosten) binnen tien dagen na dagtekening van deze brief worden betaald. Bij betaling na afloop van de enige of laatste betalingstermijn van een aanslag is rente verschuldigd. Voor het bedrag dat u eventueel aan invorderingsrente verschuldigd bent, kunt u contact met mij opnemen.
(...)
Als u het niet eens bent met mijn beslissing op uw verzoek, kunt u binnen tien dagen na dagtekening van deze beschikking een beroepschrift indienen. Richt het beroepschrift aan de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, maar stuur het naar het adres dat boven aan deze brief staat.”
3.5. Omdat betaling van de aanslag na intrekking van het uitstel achterwege bleef, heeft de Ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd dat op 17 juli 2006 door de deurwaarder is betekend met bevel tot betaling. Daarvoor heeft de deurwaarder € 413 (€ 400 betekeningskosten en € 13 kosten uitbrengen exploot) in rekening gebracht. Op 11 augustus 2006 heeft belanghebbende administratief beroep ingesteld tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten. Het administratief beroep is ongegrond verklaard.
3.6. De Ontvanger heeft op 7 augustus 2006 een betaling groot € 7.993 van belanghebbende ontvangen. Deze betaling is op de voet van artikel 7 Invorderingswet 1990 (hierna: INV) als volgt verwerkt: € 413 afgeboekt aan kosten, € 1.012 aan invorderingsrente en € 6.568 op de aanslag. Na deze betaling stond nog € 1.425 op de aanslag open (exclusief invorderingsrente).
3.7. Op 5 oktober 2006 heeft de Ontvanger een verzoek tot uitstel van betaling ontvangen in verband met een ingesteld beroep bij het Hof. Na het opvragen van het beroepschrift heeft hij van de inhoud van het beroepschrift kennisgenomen. Hij heeft daarin aanleiding gezien het verzoek om uitstel van betaling af te wijzen.
3.8. Op 7 december 2006 heeft de Ontvanger nog een betaling groot € 1.425 ontvangen. Dat bedrag is op de voet van artikel 7 INV als volgt afgeboekt: € 202 ten titel van invorderingsrente en € 1.223 op het bedrag van de aanslag. Op 8 december 2006 is hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan belanghebbende. Na deze betaling stond nog een bedrag van € 202 op de aanslag open.
4. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft voor zover van belang het volgende overwogen:
”2.11. Eiseres heeft van het haar in artikel 7 van de Kostenwet geboden rechtsmiddel gebruik gemaakt. Tegen de daarop door verweerder gedane uitspraak staat beroep op de rechtbank open. Tegen het dwangbevel en de aanmaning kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Dit neemt niet weg dat de bestuursrechter, ingeval beroep betreffende de door de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging wordt ingesteld, mede dient te beoordelen of het dwangbevel met inachtneming van artikel 12 INV is geschied, dat wil zeggen nadat de belastingschuldige op de voet van artikel 11 INV is aangemaand. Dit klemt in het onderhavige geval te meer omdat eiseres het standpunt inneemt dat de uitvaardiging van het dwangbevel onrechtmatig is (…).
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank is de op 26 oktober 2002 verzonden aanmaning met betrekking tot het op 17 juli 2006 betekende dwangbevel met bevel tot betaling niet de in artikel 12 INV bedoelde aanmaning. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Na de verzending van de aanmaning van 26 oktober 2002 is ruim 3 jaar en 8 maanden verstreken voordat verweerder het hier aan de orde zijnde dwangbevel heeft uitgevaardigd. Het eerste dwangbevel, dat kort na de verzending van de aanmaning is uitgevaardigd, is vervallen. De terzake van de betekening van dit (eerste) dwangbevel in rekening gebrachte kosten zijn verminderd tot nihil. Vervolgens is (opnieuw) uitstel van betaling verleend. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de aanmaning van 26 oktober 2002 met betrekking tot het op 17 juli 2006 betekende dwangbevel nog de rol heeft die de in artikel 12 INV bedoelde aanmaning, gelet op het tweede zinsdeel van artikel 11, eerste lid INV, behoort te hebben, te weten die van een (laatste) waarschuwing aan het adres van de belastingschuldige, waarbij deze een (laatste) mogelijkheid wordt geboden om verdere dwanginvordering te voorkomen door alsnog binnen tien dagen na de aanmaning te betalen. Daarbij komt nog dat eiseres na de beëindiging van het uitstel op 7 maart 2006 onmogelijk nog binnen tien dagen na 26 oktober 2002 (de datum van de aanmaning) kon betalen. Ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het beginsel dat de voor de belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (zie ook artikel 3:4, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht), staan eraan in de weg om de op 26 oktober 2002 verzonden aanmaning met betrekking tot het op 17 juli 2006 betekende dwangbevel als de aanmaning, bedoeld in artikel 12 INV, aan te merken. Het zou voor verweerder een kleine moeite zijn geweest eiseres, vóór de betekening van het (tweede) dwangbevel, een aanmaning te sturen. Eiseres had dan verdere dwanginvordering en daarmee het in rekening brengen van betekenings- en explootkosten kunnen voorkomen door binnen tien dagen na de aanmaning te betalen. Door eiseres deze mogelijkheid te onthouden, heeft verweerder eiseres onevenredig benadeeld.
2.13. Uit het overwogene onder 2.12. volgt dat aan het dwangbevel van 17 juli 2006 geen aanmaning als bedoeld in artikel 12 INV is voorafgegaan. Derhalve is niet aan de voorwaarde van het uitvaardigen van een dwangbevel voldaan. Alsdan ontbreekt tevens de rechtsgrond voor het in rekening brengen van vervolgingskosten.”
5. Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil of de vervolgingskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
5.2. De Ontvanger heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De vervolgingskosten zijn in rekening gebracht overeenkomstig de INV en artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Abusievelijk is slechts een bedrag van € 413 in rekening gebracht; dit had € 592 moeten zijn. Er is voorafgaande aan de betekening van het dwangbevel op 17 juli 2006 geen aanmaning aan belanghebbende gezonden. Het is beleid van de Belastingdienst dat in een geval als het onderhavige geen nieuwe aanmaning wordt verzonden alvorens een (tweede) dwangbevel wordt uitgevaardigd.
5.3. Belanghebbende heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. Blijkens het beroepschrift bij de rechtbank heeft belanghebbende aldaar de volgende standpunten ingenomen:
Zij is de in rekening gebrachte vervolgingskosten niet verschuldigd zolang zij geen schriftelijke uitspraak van het Hof heeft ontvangen en haar zaak niet aan de Hoge Raad heeft kunnen voorleggen. Het moet niet zo zijn dat zij, hangende haar beroep, na jaren plotseling wordt geconfronteerd met een dwangbevel. De rechtbank en, in navolging daarvan, het Hof hebben de standpunten opgevat als inhoudende dat het dwangbevel en de vervolgingskosten in strijd met de wet en de algemene beginselen van bestuur is uitgevaardigd respectievelijk ten onrechte in rekening zijn gebracht.
5.4. Voor een nadere uiteenzetting van de wederzijdse standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
6. Conclusies van partijen
6.1. De Ontvanger concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op het administratief beroep.
6.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof uit het beroepschrift bij de rechtbank afleidt, tot vermindering van de in rekening gebrachte vervolgingskosten tot op nihil.
7. Overwegingen omtrent het hoger beroep
7.1. In hoger beroep is in geschil of de kosten inzake de betekening van het dwangbevel op goede gronden in rekening zijn gebracht. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
7.2. Artikel 11 INV luidt als volgt: ”Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen. (…)”
Voorts is te dezen van belang het bepaalde in artikel 12 INV dat luidt, voor zover hier van belang, als volgt: ”Indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. (…)”
7.3. Het Hof is van oordeel dat de op 26 oktober 2002 aan belanghebbende toegezonden aanmaning nog onverkort van kracht is. De Ontvanger heeft deze beschikking niet vernietigd, gemitigeerd of anderszins de rechtsgevolgen daarvan teruggenomen. Het enkele tijdsverloop zoals door de rechtbank is aangevoerd om aan deze beschikking rechtskracht te ontzeggen, kan daaraan niet afdoen. Vaststaat immers dat belanghebbende de aanslag niet dan wel niet tijdig heeft voldaan waarop de Ontvanger belanghebbende de aanmaning heeft verzonden. De tekst van artikel 11 INV laat naar ’s Hofs oordeel geen ruimte voor een andersluidend standpunt. Dat het dwangbevel en de daarbij in rekening gebrachte kosten in eerste instantie zijn vervallen kan evenmin tot een andersluidend oordeel leiden.
7.4. In dit verband is tevens van belang de brief welke de Ontvanger met dagtekening 7 maart 2006, welke brief naar de Ontvanger heeft gesteld als een servicebericht moet worden verstaan, aan belanghebbende heeft verzonden. Naar ’s Hofs oordeel dient, voor zover het onder 7.3 overwogene niet reeds tot handhaving van het in rekening gebrachte bedrag aan vervolgingskosten leidt, de aanmaning tezamen met die brief als aanmaning in de zin van artikel 11 INV te gelden.
7.5. De Ontvanger heeft gesteld en het Hof acht dat een juiste uitleg van het systeem van de INV dat er geen tweede en volgende aanmaningen worden verzonden voor de aan het geschil ten grondslag liggende aanslag. Dat de wetgever dan wel de staatssecretaris van Financiën als uitvoerder van de wet ook voor een andere oplossing had kunnen kiezen, doet daaraan niet af. Het Hof merkt in dit verband nog op dat de Ontvanger, handelend zoals hij deed, geen op hem rustende verplichtingen voortvloeiend uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Ook overigens of anderszins heeft het Hof geen gronden aanwezig geoordeeld de vervolgingskosten tot nihil te verminderen.
7.6. Nu het Hof tot het oordeel is gekomen dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 11 INV, dient aansluitend te worden beoordeeld of de overige vervolgingskosten op goede gronden en tot het juiste bedrag, althans niet tot een te hoog bedrag, in rekening zijn gebracht. Het Hof is van oordeel dat de Ontvanger met hetgeen hij aan feiten en omstandigheden heeft gesteld zulks aannemelijk heeft gemaakt. Aan hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd, komt te dezen te weinig gewicht toe om tot een andersluidend oordeel te leiden.
7.7. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
8. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
9. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank; en
- handhaaft de uitspraak van de Ontvanger.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 26 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.