HR, 17-08-1994, nr. 29 755
ECLI:NL:HR:1994:ZC5731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-08-1994
- Zaaknummer
29 755
- LJN
ZC5731
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:ZC5731, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑08‑1994; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1994/319 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
FED 1994/726 met annotatie van W.E.M. VAN NISPEN TOT SEVENAER
V-N 1994/2817, 9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑08‑1994
Inhoudsindicatie
Winst uit onderneming bij kamerverhuur? Ondernemingsbegrip. Van normaal vermogensbeheer is geen sprake indien het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan.
Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer
nr. 29.755
17 augustus 1994
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 mei 1993 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1987 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 8.057, --, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 16.013, --, zonder verhoging.
Belanghebbende is tegen die aanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat die aanslag heeft verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 14.013, --. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende verhuurt in totaal 18 kamers in twee hem in eigendom toebehorende panden. Een van de panden wordt tevens bewoond door belanghebbende met zijn gezin. De gemeenschappelijke ruimten van de panden worden door belanghebbende zelf schoon gehouden, die voorts ook zelf alle voorkomende onderhoudswerkzaamheden verricht, de huren int en de administratie verzorgt. Daarnaast verricht belanghebbende administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden en stelt hij - incidenteel - tegen vergoeding gereedschappen ter beschikking van derden.
Voormelde activiteiten worden door belanghebbende uitgeoefend onder de naam "BAK Beheer- en administratiekantoor".
3.1.2. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de door belanghebbende uit vorenbedoelde activiteiten genoten voordelen al dan niet zijn te beschouwen als winst uit onderneming. Partijen zijn overeengekomen dat deze vraag wordt beoordeeld naar de toestand zoals deze zich in 1989 heeft voorgedaan.
3.1.3. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem in het onderhavige jaar (1987) genoten voordelen dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zowel de door hem ter zake van de kamerverhuur verrichte werkzaamheden als het door hem (dientengevolge) behaalde rendement overtreft hetgeen bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. In verband daarmee heeft hij voorts aangevoerd dat in het jaar 1989 het tijdsbeslag van de door hem verrichte werkzaamheden in totaal 1430 uur beliep.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de voordelen, voor zover zij verband houden met de kamerverhuur, dienen te worden aangemerkt als inkomsten uit vermogen en dat ter zake van de overige inkomsten, mede gelet op de geringe omvang daarvan, evenmin sprake kan zijn van winst uit onderneming.
3.2. Het Hof heeft vooropgesteld dat verhuur van kamers in de eigen woning en een pand elders, in de omvang als hier aan de orde is, in het algemeen te beschouwen is als normaal vermogensbeheer en dat daaraan op zichzelf niet afdoet dat die verhuur door verschillende instanties wordt aangemerkt als onderneming.
3.3. Hiervan uitgaande heef het Hof geoordeeld dat de wijze waarop belanghebbende kamers verhuurt en de daarmee direct verband houdende werkzaamheden zelf verricht, niet als het drijven van een onderneming is aan te merken en dat het spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen niet tot een andere slotsom voeren. Het Hof heeft daartoe - voor zover in cassatie van belang - overwogen: dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden die hij aan de panden verrichtte, meer hebben omvat dan de werkzaamheden die gewoonlijk worden opgeroepen door kamerverhuur; dat het feit dat belanghebbende de onderhoudswerkzaamheden niet door derden heeft laten verrichten, maar, zonder daarvoor een afzonderlijke vergoeding te bedingen, zelf heeft verricht, niet leidt tot het oordeel dat de beleggingsopbrengst moet worden aangemerkt als winst uit onderneming; dat de omstandigheid dat belanghebbende, zonder afzonderlijke vergoeding, zelf de schoonmaakwerkzaamheden van de gemeenschappelijke ruimten heeft verricht, evenmin kan leiden tot het oordeel dat sprake is van winst uit onderneming; dat het immers niet ongebruikelijk is dat dergelijke werkzaamheden worden verricht bij kamerverhuur, terwijl voorts die werkzaamheden niet zodanig zijn dat gesproken kan worden van een organisatie die als onderneming kan worden gekwalificeerd. Tegen deze oordelen komen de klachten op.
3.4. De klachten treffen doel voor zover zij ertoe strekken dat het Hof, nu het buiten beschouwing heeft gelaten hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent het geheel van de door hem persoonlijk ter zake van de verhuur verrichte arbeid en het door hem daarmee behaalde rendement, onvoldoende heeft onderzocht of aard en omvang van de door belanghebbende ter zake van de kamerverhuur verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Immers, in een geval als het onderhavige is van normaal vermogensbeheer geen sprake, indien het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan. Het bestreden oordeel berust mitsdien op een onjuiste rechtsopvatting.
Gelet op het voorgaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nader onderzoek van belanghebbendes hiervóór in 3.1.3 weergegeven stellingen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300, --, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 17 augustus 1994.