Hof Arnhem, 04-01-2006, nr. 03/2174
ECLI:NL:GHARN:2006:AV1321
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
04-01-2006
- Zaaknummer
03/2174
- LJN
AV1321
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AV1321, Uitspraak, Hof Arnhem, 04‑01‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AY9933
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AY9933, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2006/252
Uitspraak 04‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting Een met betrekking tot een opgelegde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting verleende betalingskorting vormt een belaste bate voor de vennootschap.
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 03/02174
U i t s p r a a k
op het beroep van X B.V. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van ƒ 8 459 222.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de verweerder bij uitspraak van 30 september 2003 de aanslag gehandhaafd.
Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 3 november 2003 en aangevuld op 13 november 2003.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen alsmede de conclusies van re- en dupliek.
2.3. Met schriftelijke toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek gesloten.
Conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep de aanslag te verminderen tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 8 424 042.
3.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Vaststaande feiten
4.1. Belanghebbende heeft bij de betaling van de haar opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 een betalingskorting genoten van ƒ 35 180. Zij heeft dit bedrag, onder verwijzing naar artikel 10, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor het jaar 2000), bij het doen van aangifte niet aangemerkt als een tot het belastbare bedrag te rekenen bate.
4.2. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de voormelde betalingskorting tot het belastbare bedrag gerekend.
Geschil en standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt verdeeld, of de genoten betalingskorting voor de vennootschapsbelasting een belaste bate vormt, wat belanghebbende betwist doch de inspecteur verdedigt.
5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
6.1. Volgens artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden vennootschapsbelastingplichtige lichamen als belanghebbende geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen. Dit brengt mee dat alle door de vennootschap gerealiseerde baten zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
6.2. Tot die baten behoort de betalingskorting op een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting. Dit is uitdrukkelijk onder ogen gezien in de memorie van toelichting op wetsontwerp 25 051 (nr. 3), bladzijde 13, in de nota naar aanleiding van het verslag (nr. 5), bladzijden 9 en 10, en in het wetgevingsoverleg van de vaste commissies van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor Financiën en Economische Zaken met de staatssecretaris van Financiën op maandag 25 november 1996 (25 051 en 25 076, nr. 10, stenografisch verslag van dat overleg, bladzijden 5 en 21).
6.3. Het hof merkt voorts op dat de voormelde betalingskorting berust op artikel 27a van de Invorderingswet 1990 en derhalve wordt genoten in de sfeer van de invordering en niet in die van de heffing. In artikel 10 voormeld, aanhef en onderdeel d, is voor zover hier van belang, bepaald:
Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek:
d. de vennootschapsbelasting (…).
In artikel 27a, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is, voor zover hier van belang, bepaald:
Ingeval op een belastingaanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, die een te innen bedrag behelst en invorderbaar is in meer dan één termijn, op de eerste vervaldag ten minste het bedrag van de belastingaanslag verminderd met het bedrag van de te verlenen betalingskorting is betaald, wordt een betalingskorting verleend over het bedrag van de belastingaanslag.
De door belanghebbende gerealiseerde betalingskorting is door haar genoten in het kader van de betaling van een belastingaanslag, waarvan de omvang door de betalingskorting niet wordt verminderd. Het op grond van artikel 10 voormeld, aanhef en onderdeel d, bij het bepalen van de winst niet in aanmerking te nemen bedrag aan vennootschapsbelasting is derhalve het bedrag van de desbetreffende belastingaanslag, exclusief een eventueel gerealiseerde betalingskorting. Daarom kan het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1953, nr. 11 288, BNB 1953/157, belanghebbende niet baten.
6.4. De arresten van de Hoge Raad van 21 februari 2001, nr. 35 639, BNB 2001/161c*, en van 12 december 2003, nr. 38 124, BNB 2004/265c*, missen voor dit geding betekenis.
Slotsom
Het beroep is ongegrond.
Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb vindt het hof geen termen aanwezig.
Beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Arnhem op 4 januari 2006 door mr.drs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr. Röben en mr.dr. Van Amsterdam. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
(W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2006
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.