FED 1988/495
Art. 2 van de Zesde richtijn moet aldus worden uitgelegd dat geen omzetbelastingschuld ontstaat bij de illegale levering van verdovende middelen, die in het binnenland onder bezwarende titel worden verricht, voor zover die produkten geen deel uitmaken van het streng bewaakte handelsverkeer ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Dit geldt eveneens voor de illegale levering van amfetamine.
HvJ EG 05-07-1988, ECLI:EU:C:1988:359, m.nt. D.B. Bijl
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
5 juli 1988
- Magistraten
Due; Koopmans; Bahlmann; Kakouris; Higgins, O'; Mancini
- Zaaknummer
C-269/86
- Noot
D.B. Bijl
- LJN
AD3305
- JCDI
JCDI:ADS205625:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:1988:359, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 05‑07‑1988
ECLI:EU:C:1988:195, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 21‑04‑1988
- Wetingang
Art. 2 Zesde EG-richtlijn inzake omzetbelasting, art. 1 Wet OB 1968.
Essentie
Art. 2 van de Zesde richtijn moet aldus worden uitgelegd dat geen omzetbelastingschuld ontstaat bij de illegale levering van verdovende middelen, die in het binnenland onder bezwarende titel worden verricht, voor zover die produkten geen deel uitmaken van het streng bewaakte handelsverkeer ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Dit geldt eveneens voor de illegale levering van amfetamine.
Uitspraak
1. Bij arrest van 29 oktober 1986, ingekomen ten hove op 5 november daaraanvolgend, heeft de Hoge Raad der Nederlanden krachtens art. 177 EEG-Verdrag een prejudiciele vraag gesteld over de uitlegging van art. 2 van de Zesde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.