HR, 24-09-1997, nr. 32 469
ECLI:NL:HR:1997:AA3268
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-1997
- Zaaknummer
32 469
- LJN
AA3268
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3268, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑09‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 1997/744 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
WFR 1997/1446, 1
V-N 1997/3594, 29 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑09‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 juli 1996 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.878,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uit spraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daar van deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn beiden actief binnen een plaatselijke Scoutinggroep (hierna: de Groep), welke groep een organisatorische eenheid vormt binnen de Vereniging Scouting Neder land. Ter ondersteuning van de Groep is een stichting opgericht (hierna: de Stichting), die zich voornamelijk bezighoudt met de behartiging van de materiële en financiële belangen van de Groep. Belanghebbende heeft in zijn aangifte over het onderhavige jaar, 1993, een bedrag van ƒ 1.009,-- als aftrekbare giften in mindering op zijn inkomen ge bracht ter zake van door hem en zijn echtgenote ten behoeve van de Stichting gemaakte kosten welke zij niet hebben gedeclareerd. De Inspecteur heeft aftrek hiervan niet toegestaan. 3.2. Voor het Hof was in geschil of de zojuist genoemde kosten aftrekbaar zijn als giften aan een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 47, lid 1, aanhef en onderdeel a, onder 1° van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). 3.3. Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, geoordeeld dat de giften zijn gedaan aan de Stichting, niet aan de Groep, dat het doel en de feitelijke werkzaamheden van de Stichting niet gericht zijn op het algemene belang en dat de Groep en de Stichting tezamen als een instelling in de zin van artikel 47 van de Wet moeten worden aangemerkt. De onder delen B en C van het middel - onderdeel A bevat alleen een inleiding - bestrijden het oordeel van het Hof dat het doel en de feitelijke werkzaamheden van de Groep niet (primair) het algemene belang dienen.
3.4. Naar het Hof in cassatie niet bestreden heeft vastgesteld, blijkt de doelstelling van de Groep uit de statuten van de Vereniging Scouting Nederland. Zij luidt :"het bevorderen van het spel van verkennen in Nederland op de grondslag van de ideeën van Lord Baden Powell om daarmee een plezierige beleving van de vrije tijd te bieden aan meisjes en jongens waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de vorming van de persoonlijkheid". Het Hof heeft geoordeeld dat met die doelstelling, ook al brengt die mee dat mede het algemeen nut wordt gediend, primair de particuliere belangen van de juniorleden van de Groep worden gediend omdat het eerst en vooral om hun persoonlijke vorming en hun vrijetijdsbesteding gaat. Tegen dit oordeel richt zich onderdeel B. 3.5. Voorzover de subonderdelen B.2 en B.3 berusten op de redenering dat bevordering van de peroonlijkheidsvorming en van een zinvolle vrijetijdsbesteding van het uit de leden van de Groep bestaande deel van de Nederlandse jeugd past binnen het algemene belang van de bevordering van een en ander bij de gehele Nederlandse jeugd, falen zij. Uiteraard brengt bevordering van het welzijn van een beperkte groep mee dat het welzijn van de bevolking als geheel ge zien kan toenemen, maar daaruit volgt niet dat op welzijnsbevordering van die groep gerichte activiteiten geacht kunnen worden het algemene belang te die en. Beslissend is immers, naar het Hof met juistheid tot uitgangspunt heeft genomen, wat de primaire doel stelling van de instelling is. 3.6. Ook voor het overige geeft het hier bedoel de oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan het, als verweven met waarde ringen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het behoefde ook geen nadere motivering. Onderdeel B faalt derhalve ook voor het overige. 3.7. Onderdeel C, dat de feitelijke werkzaamheden van de Groep betreft, moet het lot van onderdeel B delen nu het uitsluitend berust op het betoog dat die werkzaamheden voor het overgrote deel zijn ge richt op de hiervoor besproken doelstelling van de Groep in verbinding met de hiervoor onjuist bevonden stelling dat die doelstelling primair het dienen van het algemene belang is. 3.8. In de omstandigheid dat het hier een in overleg met het Ministerie van Financiën gevoerde proefprocedure betreft, vindt de Hoge Raad aanleiding de Staatssecretaris te gelasten het door belangheb bende ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht te vergoeden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en gelast de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende te vergoeden het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.