FED 1990/420:1. Het EVRM staat de verdragsluitende staten in beginsel en onder bepaalde voorwaarden toe om iemand te bestraffen wegens een objectief feit, ongeacht de vraag of dit te wijten is aan diens opzet of onachtzaamheid. 2. Op grond van art. 6, tweede lid, EVRM moeten de verdragsluitende staten bij het gebruik maken van vermoedens in het strafrecht redelijke grenzen in acht nemen. Zij moeten daarbij rekening houden met het gewicht van hetgeen op het spel staat, en dienen de rechten van de verdediging te eerbiedigen.