Hof 's-Hertogenbosch, 18-03-2003, nr. 99/1359
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8884
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-03-2003
- Zaaknummer
99/1359
- LJN
AF8884
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8884, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑03‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AP1382
- Vindplaatsen
NTFR 2003/1148
Uitspraak 18‑03‑2003
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 99/01359
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de v.o.f. edelsmid X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 mei 1998 tot en met 31 mei 1998, aanslagnummer 1.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De aanslag bedraagt ƒ 2.520,-- aan enkelvoudige belasting.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 18 september 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft voor de zitting twee pleitnota's ingezonden, waarvan een afschrift aan de inspecteur is verstrekt. Deze pleitnota's worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof rekent de inhoud van genoemde pleitnota's tot de gedingstukken.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. X is edelsmid; tezamen met zijn echtgenote drijft hij een onderneming in de vorm van een v.o.f. welke ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
Hij vervaardigt in een eigen atelier voornamelijk handgesmede voorwerpen van goud en zilver. Deze voorwerpen worden vanuit een verkoopruimte verkocht.
2.2. X heeft een opleiding gevolgd bij de Stichting Bemetel en de Federatie goud & zilver.
Hij is sinds 1997 lid van de Kunstenbond FNV. Sinds eind 1997 is hij aangesloten bij de Stichting Kunstkring A. Hij is (mede) oprichter van de Vereniging "B"
Op 14 juni 1999 heeft de ballotagecommissie van deze vereniging zijn werk van voldoende gehalte geoordeeld om hem als lid te kunnen toelaten.
X is geen lid van de Nederlandse Edelsmeden Vereniging.
2.3. De door X gemaakte sieraden worden hoofdzakelijk in vorengenoemde verkoopruimte geëxposeerd.
In 1995 en 1999 heeft hij deelgenomen aan exposities van de Stichting Edelsmeedkunst C.
2.4. X heeft in het verleden studenten van de Academie voor Beeldende Kunsten te E begeleid.
In 1997 nam hij deel aan een prijsvraag van het F en verkreeg hij een eervolle vermelding voor een multifunctioneel voorwerp in rubber en 14 krt. geelgoud.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in het naheffingstijdvak verkochte sieraden kunnen worden aangemerkt als
kunstvoorwerpen in de zin van post a. 29, onderdeel b, van tabel I,
behorende bij de Wet.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag in bevestigende zin; hij heeft zich daartoe mede beroepen op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel.
De Inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog toegevoegd:
Belanghebbende: In beginsel worden niet twee dezelfde producten gemaakt; door de toegepaste techniek zou dat ook erg moeilijk zijn.
Bij levering op bestelling wordt vrijheid in de afwerking gevraagd.
Eenmaal is geëxposeerd bij G, die een gerenommeerde galerie exploiteert.
Er worden geen sieraden van emailwerk op koper vervaardigd.
De Inspecteur: X vervaardigt gebruiksvoorwerpen, geen verzamelobjecten. Het zijn massaproducten met onderling slechts kleine verschillen, als gevolg van de toegepaste techniek.
Belanghebbende heeft ter zitting een aantal door hem vervaardigde sieraden aan het Hof en aan de wederpartij getoond.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd, en dat indien het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Vast staat: dat X geen opleiding aan een academie voor beeldende kunsten heeft gevolgd; dat hij niet, of in elk geval slechts bij uitzondering, exposeert in erkende kunstgalerieën; dat
niet of nauwelijks recensies van erkende deskundigen voorhanden zijn
waarin van door hem vervaardigde sieraden een beoordeling wordt gegeven; dat hij geen lid is van de Nederlandse Edelsmeden Vereniging.
4.2. Op grond van de in 4.1 vermelde feiten en omstandigheden, bezien in hun onderlinge samenhang, komt het Hof tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat X maatschappelijk als kunstenaar functioneert. Ten aanzien van de door hem vervaardigde sieraden is veeleer sprake van uitingen van goed vakmanschap dan wel kunstnijverheid; deze sieraden kunnen derhalve niet worden aangemerkt als kunstvoorwerpen in de zin van post a. 29, onderdeel b, van tabel I, behorende bij de Wet.
4.3. Haar stelling dat zij er op grond van gedragingen van de inspecteur op mocht rekenen dat de door X vervaardigde sieraden als kunstvoorwerpen zouden worden aangemerkt, heeft belanghebbende in genen dele aannemelijk gemaakt.
4.4. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat zij op grond van het gelijkheidsbeginsel aanspraak mag maken op toepassing van het verlaagde tarief.
Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat H ressorteert onder een andere belastingeenheid (-) en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een juiste wetstoepassing op die eenheid achterwege is gebleven als gevolg van beleid dat op een hoger niveau wordt gecoördineerd, noch dat een behoorlijke taakvervulling van de verschillende eenheden meebrengt dat in casu onderlinge afstemming van beleid plaatsvindt.
Wat I betreft heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat deze in een met X vergelijkbare positie verkeert, nog daargelaten dat - ware dit anders - nog geen sprake zou zijn van onjuiste wetstoepassing in een meerderheid van vergelijkbare gevallen.
4.5. Ten overvloede merkt het Hof nog op dat het zich bij de beslechting van het onderhavige geschil niet heeft laten leiden door het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2001, V-N 2002/2.27, nu voorshands niet voldoende duidelijk is of op de voet van dit arrest - waarin nieuwe wegen lijken te worden bewandeld - ook voor een geval als het onderhavige zou hebben te gelden dat aan de kwaliteit van de maker van een voorwerp, waarvan dient te worden beoordeeld of het een kunstvoorwerp is, geen doorslaggevende betekenis toekomt.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, zodat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, en voor wat de beslissing betreft in tegenwoordigheid van J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
Op 18 maart 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.