HR, 17-05-1995, nr. 30 292
ECLI:NL:HR:1995:AA1570
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-1995
- Zaaknummer
30 292
- LJN
AA1570
- Roepnaam
Stichting Garantiefonds Reisgelden
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1570, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑05‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
art. 30c (oud) Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 1995/227 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
FED 1995/663 met annotatie van J. Hoogendoorn
V-N 1995/1807, 6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑05‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op de beroepen in cassatie van de Stichting X te Z en van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 april 1994 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij genomen beschikking inzake heffingsrente.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.187.640,--, terwijl haar daarbij ƒ 55.975,-- heffingsrente in rekening is gebracht, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd, de aanslag heeft gehandhaafd voor wat betreft de enkelvoudige belasting, en het bij de aanslag genomen besluit inzake de heffingsrente heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Staatssecretaris heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep van belanghebbende bestreden.
3. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel van cassatie 4.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende haar aangifte over 1988 had voorzien van een tweetal bijlagen, te weten de balans ultimo 1988 en de staat van baten en lasten over 1988. In de aangifte heeft belanghebbende geen melding gemaakt van het plafond van de egalisatiereserve, doch heeft zij verwezen naar de brieven van de Staatssecretaris van 3 februari 1984 en 9 februari 1988, in welke laatste brief de Staatssecretaris het plafond van de egalisatiereserve had verhoogd tot ƒ 20.000.000,--, heeft zij die reserve opgenomen voor ƒ 21.187.640,-- en heeft zij voorts vermeld dat het ondernemingsvermogen ultimo 1988 een zelfde bedrag beliep met als uitkomst dat het bedrag van de belasting nihil bedroeg.
4.2. Het middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat de Inspecteur in het onderhavige geval, waarin belanghebbende bovendien voor het eerst in de heffing van de vennootschapsbelasting is betrokken, rentenadeel voor de fiscus had kunnen voorkomen door het opleggen van een voorlopige aanslag.
4.3. Het middel treft doel. Gelijk de Hoge Raad oordeelde in het arrest van 30 november 1994, BNB 1995/30, kan alleen dan worden gezegd dat de juiste gegevens ter beschikking zijn gesteld, indien de ter zake doende gegevens zodanig duidelijk in de aangifte zijn vermeld, dat deze zonder nader onderzoek in de regeling van een (nadere) voorlopige aanslag kunnen worden betrokken. Nu 's Hofs hiervóór in 4.1 vermelde vaststellingen geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat belanghebbende in haar aangifte geen melding heeft gemaakt van het toegestane plafond van de egalisatiereserve, kan niet worden gezegd dat zij de benodigde gegevens om een juiste aanslag vast te stellen ter beschikking heeft gesteld. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven voor zover zij betreft de beslissing omtrent de beschikking van de Inspecteur inzake de heffingsrente alsmede die omtrent de proceskosten. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, van het geding in cassatie zowel als van het geding voor het Hof.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende, vernietigt op het beroep van de Staatssecretaris de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de enkelvoudige belasting en omtrent het griffierecht, en bevestigt de bij de aanslag genomen beschikking van de Inspecteur inzake de heffingsrente.
Dit arrest is op 17 mei 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.