Hof Amsterdam, 01-02-2002, nr. 00/02328
ECLI:NL:GHAMS:2002:AD9202
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-02-2002
- Zaaknummer
00/02328
- LJN
AD9202
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2002:AD9202, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑02‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AR3090
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2002
Inhoudsindicatie
Aan een veroordeling in de proceskosten staat niet in de weg dat drie van de vier in beroep bestreden uitspraken worden bevestigd noch dat de vierde uitspraak uitsluitend wordt vernietigd om het daaraan ten grondslag liggende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
vier uitspraken van de Directeur van de Dienst der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 3 juli 2000, ingediend door A (...) als zijn gemachtigde en aangevuld bij brieven van 5 en 10 september 2000. Het beroep is ge-richt tegen vier uitspraken van verweerder, alle gedagtekend 25 mei 2000, betreffende vier aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de roerende-ruimtebelastingen voor de jaren 1997 en 1998.
De aanslagen zijn berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 79.000. Het bezwaar tegen de aanslagen is bij de bestreden uitspraken afgewezen.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken en primair tot vernietiging van de aanslagen en subsidiair tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 35.000.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.
Gemachtigde heeft de navolgende stukken ingezonden:
- een brief van 21 augustus 2001, met als bijlage "Agenderingsstukken inzake liggeld woonschepen, verg. CvA 21 1992";
- een brief van 21 augustus 2001, met als bijlage een afschrift van zijn aan verweerder gezonden brief van 1 augustus 2001;
- een brief van 30 augustus 2001, met als bijlage een document met het kenmerk 001.RRB, getiteld "Notitie inzake waardebepaling Woonboten voor de RRB Amsterdam t.b.v. de door (...) ingestelde beroepen inzake aanslagen te behandelen in september 2001", welk document was voorzien van twee bijlagen en
- een faxbericht van 2 september 2001, onder kenmerk LARRBOO3.NOT.
Verweerder heeft van deze stukken kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten. Het Hof rekent ze tot de gedingstukken.
Ter zitting van 4 september 2001 zijn verschenen namens belanghebbende de gemachtigde en namens verweerder B, vergezeld van C. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Het Hof heeft op 18 september 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 24 september 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 12 oktober 2001 heeft verweerder verzocht de mondelinge uitspraak te doen vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad ƒ 315 is tijdig ontvangen op de rekening van het Gerechtshof.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De aanslagen zijn opgelegd op grond van de voor de jaren 1997 en 1998 geldende Verordening roerende-ruimtebelastingen van de gemeente Amsterdam, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 2 november 1995, nr. 571 en gepubliceerd in het Gemeenteblad van Amsterdam op 22 december 1995, na wijziging bij besluit van de gemeenteraad van 18 december 1996, nr. 766, gepubliceerd in het Gemeenteblad van Amsterdam op 23 december 1996 (hierna: de Verordening).
2.2. De aanslag in de roerende-ruimtebelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 1998 is blijkens de dagtekening van het aanslagbiljet vastgesteld op 28 februari 1999. Het bezwaar tegen deze aanslag is ontvangen op 14 april 1999. In de uitspraak op dat bezwaar wordt overwogen dat het bezwaarschrift is ontvangen binnen de wettelijke termijn.
2.3.1. Belanghebbende heeft het genot krachtens eigendom en het gebruik van de woonruimte op het schip "D", gelegen aan de a-straat 1 te Z. De aanslagen zijn berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 79.000, zijnde de door verweerder gestelde en door belanghebbende betwiste waarde in het economische verkeer van die woonruimte op 1 januari 1992. De woonruimte heeft een oppervlakte van 80 m2. Tussen het schip en de walkant liggen andere schepen.
2.3.2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwezen naar de in bijlage E bij het verweerschrift vermelde verkoopprijzen van - als woonruimte in gebruik zijnde - schepen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht zijn opgelegd en zo ja of de aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag zijn berekend.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
4.2. Voor het verhandelde ter zitting verwijst het Hof naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Het onderwerpelijke aanslagbiljet draagt de dagtekening 28 februari 1999, hetgeen meebrengt dat evengenoemde termijn afloopt op 12 april 1999. Het op 14 april 1999 ontvangen bezwaarschrift is derhalve ontvangen buiten de wettelijke termijn.
Het bezwaar is om die reden niet-ontvankelijk. Voor het achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest heeft het Hof geen reden, nu gemachtigde ter zitting heeft verklaard daaromtrent niets te kunnen aanvoeren. Het voorgaande brengt mee dat de desbetreffende uitspraak onjuist is en vernietigd moet worden. Het Hof zal belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het bezwaar.
5.2.1. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de uitkomst van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Vierde Meervoudige Belastingkamer van dit hof van 6 juli 2001, kenmerk P00/02165, op het beroep van (...) te (...) mede van toepassing zal zijn op de beroepen, welke door A (...) te (...) namens belanghebbenden zijn ingesteld met betrekking tot de aanslagen roerende-ruimtebelasting voor de jaren 1997 en 1998, indien en voor zover die uitkomst het resultaat is van de door A in cassatie aangevoerde grieven.
5.2.2. Gelet op hetgeen partijen blijkens het onder 5.2.1. overwogene zijn overeengekomen, kunnen de in de onderhavige procedure aangevoerde grieven voor zover zij overeenkomen met de in cassatie aangevoerde grieven buiten behandeling blijven.
5.3. Het Hof is van oordeel dat de waarde van de onderhavige woonruimte het beste kan worden bepaald door vergelijking met de verkoopprijzen van qua type van het schip, oppervlakte van de woonruimte en de plaats van ligging vergelijkbare schepen. Wat betreft type kan onderscheid gemaakt worden tussen varende schepen en woonarken. Wat betreft de plaats van ligging acht het Hof van belang dat de schepen zoveel mogelijk in hetzelfde gedeelte van de stad zijn gelegen.
5.4. Voor het onderhavige geval komt in het bijzonder als vergelijkingsobject in aanmerking het door verweerder in bijlage E bij het verweerschrift vermelde - en als woonruimte in gebruik zijnde - schip gelegen aan de b-straat 1
.
Gelet op de verkoopprijs van dit schip heeft verweerder de waarde van de onderhavige woonruimte niet te hoog vastgesteld. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de zojuist genoemde bijlage geen betrouwbaar beeld geeft van de relevantie transacties, aangezien die stelling niet althans onvoldoende is onderbouwd.
5.5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat bij de waardebepaling onderscheid moet worden gemaakt tussen de waarde van het schip zelf en de waarde van de ligplaats en dat aan de ligplaats een vaste, lagere waarde had moeten worden toegekend.
Verweerder heeft de waarde van de woonruimte evenwel bepaald door vergelijking met verkoopprijzen van andere schepen/arken en die prijzen hebben mede betrekking op het recht op een ligplaats. Indien verweerder zou zijn uitgegaan van een te hoge waarde van de ligplaats, zou hij derhalve de woonruimte dienovereenkomstig te laag hebben gewaardeerd. Tot een verlaging van de vastgestelde waarde kan deze stelling van belanghebbende dan ook niet leiden.
5.6. Het Hof acht belanghebbende er - tegenover de betwisting daarvan door verweerder - niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het 'dubbelliggen' een waardedrukkende invloed heeft van zodanig gewicht dat als gevolg daarvan de waarde te hoog is vastgesteld.
5.7. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep gegrond is voor zover gericht tegen de uitspraak op het bezwaar inzake de aanslag in de roerende-ruimtebelastingen voor het jaar 1998, opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van de in de aanhef genoemde woonruimte en dat het beroep voor het overige ongegrond is, zodat de andere uitspraken moeten worden bevestigd. Het overigens door belanghebbende gestelde doet daar niet aan af en behoeft mitsdien geen beoordeling.
6. Proceskosten
Het Hof acht op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (beroep-schrift, en verschijnen zitting) x ¦ 710 x 1 (wegingsfactor) = ¦ 1.420 (oftewel € 644,37).
Het Hof beschouwt het onderhavige beroep en andere door de gemachtigde in juni, juli en augustus 2000 ingediende beroepen inzake de onderhavige heffing niet als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien naar het oordeel van het Hof niet is voldaan aan het vereiste, dat de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van die zaken nagenoeg identiek konden zijn.
7. Beslissing
Het Hof
-verklaart het beroep gegrond,
-vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de ter zake van het genot krachtens eigendom opgelegde aanslag voor het jaar 1998,
-verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in dat bezwaar,
-bevestigt de overige uitspraken,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,37 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
-gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 27,23 (= ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 1 februari 2002 door mr. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
PROCES-VERBAAL
Heden, 4 september 2001, zijn ter zitting van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer waar zitting had mr. Onnes, bijgestaan door mr. Van der Laan als griffier,
in de zaak van: X te Z, belanghebbende,
tegen de Directeur van de Dienst der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder,
verschenen
namens belanghebbende:
A (...) als zijn gemachtigde
en
namens verweerder:
B, vergezeld van C.
Ter zitting zijn de door gemachtigde van belanghebbende voor de aanvang van de zitting ingezonden stukken voor zover nodig in afschrift aan de tegenpartij uitgereikt.
Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft gemachtigde overgelegd een "Notitie kader waardebepalingen RRB inzake de door (...) aangespannen beroepen voor de zittingen beginnende op 4-0-2001", een overzicht van gegevens over schepen, voorzien van foto's, alsmede een afschrift van een aan hem gerichte brief van verweerder van 28 augustus 2001.
Verweerder heeft overgelegd een "Nota van afrekening", op naam van (...), notarissen te Q, gedagtekend 28 september 1992, inzake de verkoop van het schip "E" en twee foto's van dat schip.
Partijen hebben over en weer kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op de door de wederpartij ingebrachte stukken.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de uitkomst van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Vierde Meervoudige Belastingkamer van dit hof van 6 juli 2001, kenmerk P00/02165, op het beroep van (...) te (...), mede van toepassing zal zijn op de beroepen, welke door A (...) te (...) namens belanghebbenden zijn ingesteld met betrekking tot de aanslagen roerende-ruimtebelasting voor de jaren 1997 en 1998, indien en voor zover die uitkomst het resultaat is van de door A in cassatie aangevoerde grieven.
Voorts is nog het volgende opgemerkt.
Namens belanghebbende:
Ik behoud mij het recht voor bepaalde beroepen uit te zonderen als het gaat om afspraken over de uitspraak in het beroep in cassatie.
Er dient een correctie plaats te vinden op de waarde, omdat bij de waardebepaling is uitgegaan van de fictie dat de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen. Die fictie geldt niet voor woonschepen.
Immers tot in 1994, 1995 was er geen financiering van woonboten mogelijk voor niet-varende schepen. Voor varende schepen is nog steeds geen financiering mogelijk.
Bij terugrekening wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat boten, in tegelstelling tot huizen, verplaatsbaar zijn.
Ik beroep mij op de verkoop op 6 januari 1993 ad ƒ 60.000 van "E", met een tot woonruimte dienende oppervlakte van 126 m2. Uitgaande van deze verkoop is de vierkante-meterprijs van de daarop aanwezige woonruimte ƒ 476.
Ik zou niet weten waarom het bezwaarschrift tegen de aanslag eigenarenbelasting 1998 niet tijdig is ingediend. Het dubbel liggen is minder waard dan het aan de walkant liggen.
Namens verweerder:
Bij de waardebepaling in het kader van de roerende-ruimtebelastingen kan geen betekenis worden toegekend aan de persoonlijke situaties van de eigenaren/gebruikers. Waarom wij geen gegevens over de verkoop van het schip "E" hebben, kan ik nu niet zeggen. Het zou kunnen zijn dat die verkoop is afgekeurd omdat er niets mee aan de hand was. Ik vind het jammer dat ik die gegevens nu pas hoor. Ik zou er nog op willen reageren.
De uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag eigenaren belasting 1998 opgelegd is onjuist.
We hebben te laag getaxeerd. Het dubbel liggen geeft een bepaalde sfeer. Het gaat om boten met brede dekken; daar is vraag naar. Er zijn weinig transacties, dat zegt wat. Als de boot aan de walkant ligt, moeten de bewoners van de naastgelegen boten over die boot lopen; dat kan een nadeel zijn. De buitenste boot heeft weer meer hinder van langs varend verkeer, maar daar staat tegenover dat de bewoners van die boot het mooiste uitzicht hebben en geen last van anderen die over de boot lopen. Zo blijft het plussen en minnen.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en daarbij aan partijen meegedeeld dat mondeling uitspraak zal worden gedaan op 18 september 2001 om 14.00 uur.
Waarvan proces-verbaal
Griffier, Lid van de Belastingkamer,
mr. Van der Laan mr. Onnes