HR, 19-10-2007, nr. 37 614
ECLI:NL:HR:2007:BB5767
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-10-2007
- Zaaknummer
37 614
- LJN
BB5767
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB5767, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑10‑2007; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 2008/59 met annotatie van D.S. Smit
BNB 2008/22 met annotatie van I.J.J. Burgers
Belastingadvies 2007/22.5
V-N 2007/53.12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 19‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Invloed EG-recht op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting.
Nr. 37.614
19 oktober 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 augustus 2001, nr. 99/00597, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is van beroep fysiotherapeut. Hij woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Gedurende het gehele jaar 1997 had belanghebbende een praktijk met praktijkruimte zowel in Nederland als in Duitsland. Daarnaast had hij in Nederland een opleidingsinstituut.
3.1.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een winst behaald van f 80.100, waarvan f 30.294 kan worden toegerekend aan de praktijk in Duitsland (hierna: de Duitse winst) en, na aftrek wegens investerings- en vermogensaftrek, f 49.806 aan de praktijk in Nederland.
3.1.3. Duitsland heft over de Duitse winst Einkommensteuer. In verband daarmee heeft de Inspecteur een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting toegepast, welke blijkens een door de Inspecteur gegeven toelichting als volgt is berekend:
"De in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting over het wereldinkomen bedraagt 5,05% x f 38.757 (belastbaar inkomen - belastingvrije som), is f 1957. (...)
Totaal onzuiver inkomen f 56.686
Af: zelfstandigenaftrek f 9825
Meewerk aftrek - 1002
--------
- 10.827
------------Herleid onzuiver inkomenf 45.859.
Aftrek wegens elders belast:
30.294 / 45.859 x f 1957 = f 1293.
Verschuldigde inkomstenbelasting f 1957 - f 1293 = f 664."
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de Inspecteur de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting juist heeft berekend. Het Hof heeft het standpunt van belanghebbende aldus verstaan, dat deze zich beroept op artikel 43 EG.
Het Hof heeft geoordeeld dat het verschil in heffing tussen het voorliggende geval en de denkbeeldige situatie waarin het inkomen van belanghebbende alleen in Nederland zou worden belast, wordt veroorzaakt door het verschil in belastingtarieven tussen Nederland en Duitsland in combinatie met de in het Belastingverdrag Nederland - Duitsland van 16 juni 1956 (hierna: het Belastingverdrag) gekozen methode ter voorkoming van dubbele belasting. Zulks is naar het oordeel van het Hof niet in strijd met de bepalingen van het EG-Verdrag.
3.3. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1998, Gilly, C-336/93, Jurispr. blz. I-2793, BNB 1998/305, is met betrekking tot de consequenties van een bij belastingverdrag ingesteld verrekeningsmechanisme, zoals dit werd toegepast in die zaak, door het Hof van Justitie geoordeeld dat die consequenties in hoofdzaak zijn toe te schrijven aan dispariteiten tussen de in de twee betrokken lidstaten geldende belastingstelsels en dat de woonstaat niet gehouden is een verrekening te verlenen tot een bedrag dat hoger is dan dat deel van de nationale belasting, dat aan het uit het buitenland verkregen inkomen kan worden toegerekend.
3.4. Evenvermeld oordeel is ook van toepassing op het in de onderhavige zaak toegepaste verrekeningsmechanisme en de uitkomst waartoe die toepassing leidt, voor zover het nadeel waarover belanghebbende klaagt, is te verklaren uit de omstandigheid dat het tarief van de van belanghebbende geheven Einkommensteuer hoger is dan het (gemiddelde) tarief waarnaar de Duitse winst zou zijn belast indien deze in Nederland zou zijn behaald. In zoverre falen de klachten.
3.5. Het in deze zaak toegepaste verrekeningsmechanisme, zoals opgenomen in het Belastingverdrag, houdt evenwel geen rekening met de noodzaak te voorkomen dat een belastingplichtige in de situatie van belanghebbende in zijn woonland een deel van het profijt van zijn belastingvrije som en van zijn persoonlijke fiscale tegemoetkomingen verliest. Een dergelijk uit het toegepaste verrekeningsmechanisme voortvloeiend nadeel is niet aan te merken als een gevolg van dispariteit tussen het Nederlandse en het Duitse belastingstelsel; er is te dien aanzien sprake van een door artikel 43 EG verboden belemmering (vgl. de arresten van het Hof van Justitie van 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, Jurispr. blz. I-225, BNB 1995/187, en 12 december 2002, De Groot, C-385/00, Jurispr. blz. I-11819, BNB 2003/182). Dit is slechts anders indien in de bronstaat, in dit geval Duitsland, bij de heffing van de belasting de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige in aanmerking is genomen (vgl. het hiervoor aangehaalde arrest De Groot).
Het Hof, dat laatstvermeld arrest nog niet kon kennen, heeft niets vastgesteld omtrent de grondslag waarnaar Duitsland de belasting over de Duitse winst heeft berekend. De klachten van belanghebbende over de wijze waarop de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is berekend, slagen in zoverre.
3.6. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7. Gelet op het hiervoor in 3.5 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor onderzoek van de vraag of bij de berekening van de in Duitsland over de Duitse winst geheven belasting rekening is gehouden met een belastingvrije som en/of andere fiscale tegemoetkomingen zijn verleend in verband met de persoonlijke of gezinssituatie van belanghebbende.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. P. Lourens.