HR, 07-11-2003, nr. 38 006
ECLI:NL:HR:2003:AN7739
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-11-2003
- Zaaknummer
38 006
- LJN
AN7739
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2003:AN7739, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑11‑2003; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8:73 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
BNB 2004/113 met annotatie van M.W.C. FETERIS
WFR 2003/1830
V-N 2003/59.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2003/1897 met annotatie van MR. E. THOMAS
Uitspraak 07‑11‑2003
Inhoudsindicatie
Nr. 38.006 7 november 2003 SD gewezen op het beroep in cassatie van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2001, nr. P00/00598, betreffende na te melden ten aanzien van X B.V. te Z genomen beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof...
Nr. 38.006
7 november 2003
SD
gewezen op het beroep in cassatie van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2001, nr. P00/00598, betreffende na te melden ten aanzien van X B.V. te Z genomen beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak b-straat 1 te R voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 21.429.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling belastingen van de Bestuursdienst van de gemeente Hilversum (hierna: het hoofd) bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ 19.528.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het hoofd vernietigd, de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op ƒ 18.474.000, en de gemeente Hilversum veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van de door haar geleden schade tot een bedrag van ƒ 8630. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verzocht het hoofd te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade, bestaande uit de kosten van het door een deskundige laten uitbrengen van een taxatierapport in de bezwaarfase. Het Hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
3.2. De primair aangevoerde klacht strekt ten betoge dat het Hof heeft miskend dat de onderhavige door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte kosten slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als sprake is van een door het bestuursorgaan tegen beter weten in genomen onrechtmatig besluit.
De klacht faalt. Er bestaat geen grond om voor de toewijsbaarheid van een verzoek ingevolge artikel 8:73 Awb tot vergoeding van in verband met de behandeling van een bezwaarschrift gemaakte kosten andere eisen te stellen dan die welke gelden voor de toewijsbaarheid van een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Tot laatstbedoelde eisen behoort niet dat sprake moet zijn van een onrechtmatig handelen tegen beter weten in (HR 17 december 1999, nr. C98/80, NJ 2000, 87).
3.3. De secundair aangevoerde klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
B en W zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Hilversum aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2003.
Van de gemeente Hilversum wordt ter zake van het door B en W ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.