Rb. Haarlem, 30-10-2007, nr. AWB 06/539
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0821
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
30-10-2007
- Zaaknummer
AWB 06/539
- LJN
BC0821
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0821, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 30‑10‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2008/3.2
NTFR 2008/103
Uitspraak 30‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aan- en verkoop van pand vond plaats in het kader van eisers onderneming. Het met de verkoop van het pand behaalde voordeel vormt winst uit onderneming.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/539
Uitspraakdatum: 30 oktober 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Y, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.028 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.523.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 december 2005, per fax ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld.
1.3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2007 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A, tot bijstand vergezeld van mr. B. Namens verweerder zijn verschenen mr. C en D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft over het jaar 2001 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.826 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.523. Verweerder is afgeweken van de door eiser ingediende aangifte in die zin, dat het belastbaar inkomen uit werk en woning is verhoogd met een bedrag van € 100.202, door verweerder primair aangemerkt als winst uit onderneming, en subsidiair als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.2. Eiser is van beroep docent beeldende kunst en vormgeving. Uit de aangifte IB/PVV 2001 blijkt dat de grondslag voor het berekenen van het inkomen uit sparen en beleggen is gestegen van € 2.907 op 1 januari 2001 naar € 108.482 op 31 december 2001. De stijging van de grondslag is veroorzaakt door een met de aan- en verkoop van het pand aan de a-straat te Z behaald voordeel.
2.3. In het dossier bevindt zich een drietal koopovereenkomsten, welke zien op de aan- en verkoop van het object aan de a-straat te Z (hierna: het pand).
De eerste overeenkomst is gedateerd 11 april 2001 en betreft de verkoop van het pand voor een bedrag van f. 2.100.000 door Stichting E aan F of nader te noemen meester, met een geplande datum van ondertekening van de leveringsakte op 29 mei 2001. F is de door eiser ingeschakelde makelaar/bemiddelaar.
De tweede overeenkomst, ondertekend op 27 april 2001, betreft de verkoop van het pand door Stichting E aan eiser voor een bedrag van f. 2.100.000 met een geplande datum van ondertekening van de leveringsakte op 29 mei 2001.
De derde overeenkomst betreft de verkoop van het pand door eiser aan de Stichting G voor f. 2.350.000. Deze laatste overeenkomst is ondertekend op 11 mei 2001, en de geplande datum van ondertekening van de akte van levering was 29 mei 2001.
De uit de tweede en derde koopovereenkomsten voortvloeiende leveringen zijn gerealiseerd op 29 mei 2001.
2.4. Verweerder heeft het verschil tussen de door eiser voor het pand betaalde koopsom en de door hem ontvangen verkoopsom, verminderd met de door H b.v. (de onderneming van F) in rekening gebrachte bemiddelingskosten als inkomen uit werk en woning aangemerkt.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de met de verkoop van het pand gerealiseerde verkoopwinst als winst uit onderneming, dan wel resultaat uit overige werkzaamheden, aangemerkt dient te worden. Verweerder heeft ter zitting zijn in het verweerschrift ingenomen stelling dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is omdat het niet is gemotiveerd, laten vallen.
3.2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat:
- geen sprake kan zijn van winst uit onderneming;
- geen sprake kan zijn van resultaat uit overige werkzaamheden.
Hij voert aan dat de aankoop van het pand, de overeenkomst tot financiering ervan en de verkennende gesprekken met een adviesbureau erop gericht waren in het pand een onderneming te gaan uitoefenen. Het doel van de onderneming was volgens het bezwaarschrift het verhuren van atelierruimte, het geven van workshops en het promoten en verkopen van kunst van jonge kunstenaars. Voorts zou eisers broer een deel van het pand gaan huren en zou eiser er een atelier beginnen en er gaan wonen. Ten tijde van de aan- en verkoop van het pand was de onderneming nog niet gestart, zodat de aankoop hooguit gezien kan worden als een voorbereidingshandeling, met als gevolg dat geen sprake kan zijn van winst uit onderneming.
Na het tekenen van de koopakte begon eiser te twijfelen over de aankoop van het object en vond hij een ander pand in Y dat naar zijn mening geschikter was voor het drijven van zijn onderneming. Met hulp van F werd snel een koper voor het pand in Z gevonden. Het met de verkoop van het object behaalde voordeel was naar de mening van eiser echter niet beoogd en ook niet redelijkerwijs te verwachten, zodat ook geen sprake kan zijn van resultaat uit overige werkzaamheden.
Na aankoop van een pand in Y is eiser daarin een onderneming gaan drijven. Het doel van deze onderneming is het geven van workshops en cursussen. Deze onderneming is een andere dan de onderneming die eiser in het pand in Z wilde beginnen.
Ook al zou ten tijde van de aan- en verkoop van het pand in Z al sprake zijn van een onderneming dan nog kan het behaalde voordeel geen winst uit onderneming zijn, want het object is vanwege de niet-splitsbaarheid in een privé- en een ondernemingsgedeelte geen verplicht ondernemingsvermogen, maar keuzevermogen.
3.4. Verweerder heeft zich eerst ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser door in de aangifte niets te vermelden over het voordeel betreffende de aan- en verkoop van het pand een onjuiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast moet worden omgekeerd.
Inhoudelijk voert verweerder primair aan dat het pand goed gebruikt zou kunnen worden voor de doelen van de onderneming die eiser in het bezwaarschrift heeft aangegeven, zodat het verplicht ondernemingsvermogen is. Het met de aan- en verkoop gerealiseerde voordeel is winst uit onderneming.
Subsidiair is verweerder van mening dat het voordeel moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens verweerder moet het te behalen voordeel al hebben vastgestaan voordat eiser het pand had aangekocht. Het is niet te verklaren dat iemand met de inkomens- en vermogenspositie van eiser een koopakte ondertekent waarin geen ontbindende voorwaarde (voorbehoud van financiering) is opgenomen. Het is waarschijnlijk dat er meerdere kopers waren die interesse hadden in het pand, want twee dagen na het opmaken van het taxatierapport op 9 april 2001 is er al een koopakte getekend voor het pand.
3.5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.826.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De omkering van de bewijslast.
Nu eiser het behaalde voordeel in zijn aangifte heeft opgenomen als onderdeel van de rendementsgrondslag van zijn box-3-inkomen, kan niet gezegd worden dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit brengt mee dat voor een omkering van de bewijslast als door verweerder bepleit geen plaats is.
4.2. Het genoten voordeel.
4.2.1. De reden van de aankoop van het pand in Z is gelegen in het voornemen van eiser een onderneming te starten. Hij heeft in dat verband F opdracht gegeven te zoeken naar een geschikt pand voor de (toekomstige) huisvesting van zijn onderneming. Voorts heeft eiser reeds in 2000 een ondernemingsplan opgesteld en hierover besprekingen gevoerd bij onder meer de Kamer van Koophandel en met twee adviesbureaus voor startende ondernemers. Ten tijde van de aankoop van het pand had eiser, naar het oordeel van de rechtbank, derhalve duidelijke ideeën over de geplande activiteiten van zijn onderneming en had hij reeds de nodige voorbereidende werkzaamheden verricht voor deze onderneming.
4.2.2. De geplande activiteiten in het pand in Z en de gerealiseerde activiteiten in de huidige onderneming van eiser in Y liggen in elkaars verlengde en overlappen elkaar deels, zodat voor de stelling van eiser dat de geplande onderneming in Z niet dezelfde is als de gerealiseerde onderneming in Y geen grond is.
4.2.3. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat de aan- en verkoop van het pand plaatsvond in het kader van eisers onderneming. De omstandigheid dat de onderneming ten tijde van de aan- en verkoop van het pand in de aanloopfase verkeerde, doet hieraan niet af. Voorts is in dit verband van belang dat eiser heeft verklaard dat hij omstreeks de datum van aan- en verkoop van het pand in Z op de hoogte kwam van het feit dat het pand in Y, waarin hij thans zijn onderneming uitoefent, te koop stond. De aan- en verkoop van het pand in Z en de koop van het pand in Y houden derhalve verband met elkaar en zijn verricht om een geschikt pand voor de onderneming te verwerven. De omstandigheid dat het pand in Z - nadat op enig moment de mogelijkheid van aankoop van het pand te Y zich voordeed - bij nader inzien (in vergelijking met Y) minder geschikt was om er zijn onderneming in uit te oefenen, maakt dit niet anders.
4.2.4. De stelling van eiser dat het pand in Z niet als verplicht ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt, wordt verworpen. Uit de omschrijving van het pand in het taxatierapport en de ter zitting door eiser gegeven toelichting is voldoende vast komen te staan dat van de totale oppervlakte van het pand (545m²) het grootste deel betrekking heeft op zakelijk te gebruiken ruimten en dat het woondeel, waarin eiser wilde gaan wonen, slechts 73m² meet. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand niet kan worden gesplitst in een zakelijk- en een privé-gedeelte. Gezien de verhoudingen van de oppervlakten van het zakelijke en het privé-gedeelte van het pand is het woondeel van ondergeschikt belang aan het zakelijke deel, zodat het pand in zijn geheel als ondernemingsvermogen dient te worden aangemerkt.
Het met de aan- en verkoop van het pand gerealiseerde voordeel is derhalve door verweerder op goede gronden aangemerkt als winst uit onderneming.
4.2.5. De subsidiaire stelling van verweerder behoeft alsdan geen bespreking meer.
4.3. Niet horen in de bezwaarfase.
Eiser is van mening dat het beroep gegrond dient te worden verklaard nu hij in de bezwaarfase niet door verweerder is gehoord. Voorts stelt hij dat hem als gevolg hiervan een schadevergoeding dient te worden toegekend.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat de zaak niet terug behoeft te worden verwezen naar verweerder om hem alsnog te horen over zijn bezwaar.
De omstandigheid dat eiser in de bezwaarfase niet door verweerder is gehoord, betekent niet dat dit tot gevolg moet hebben dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Nu eiser in beroep zijn standpunten voldoende heeft kunnen toelichten, ziet de rechtbank geen reden het beroep om deze reden gegrond te verklaren. Voor het toekennen van een schadevergoeding op deze grond ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechters, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.