HR, 18-03-1998, nr. 33 131
ECLI:NL:HR:1998:AA2467
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-03-1998
- Zaaknummer
33 131
- LJN
AA2467
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2467, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑03‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1998/474, 1
V-N 1998/15.23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 18‑03‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 november 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 45.511,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 42.196,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1994 in het kader van een uitwisselingsprogramma voor jongeren van de vereniging B te Amsterdam (hierna: B) twee Zuid-Amerikaanse kinderen (geboren 17 mei 1976 en 17 september 1976) in hun gezin opgenomen, ieder voor ongeveer elf maanden. Belanghebbende heeft de beide kinderen - waarvoor hij geen recht op kinderbijslag had en die zelf geen recht op studiefinanciering hadden - in belangrijke mate onderhouden. De Directeur van B heeft in een tot de stukken van het geding behorende verklaring onder meer geschreven: dat B uitwisselingsprogramma's uitvoert voor jongeren tussen de 15 en 25 jaar; dat het doel van deze programma's is het bewerkstelligen van op het individu gerichte interculturele leerervaringen; dat deze jongeren door B worden ondergebracht bij gastgezinnen; dat de gastgezinnen worden geacht kost en inwoning te bieden alsmede de opvoedende taken en de dagelijkse zorg van de natuurlijke ouders over te nemen; dat de gastouders worden geacht op te treden als ouders in de breedste zin van het woord, regels te stellen en te handhaven en dat de natuurlijke ouders sterk wordt afgeraden om ongevraagd opvoedende taken te vervullen of inzake hun houding of gedrag regels te stellen aan de studenten of de gastouders; dat hoewel de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor deelnemers aan het programma berust bij B, de gastouders belast zijn met de dagelijkse zorg en opvoeding; en dat de gastouders gedurende het jaar dat zij optreden als gastgezin automatisch lid zijn van de vereniging. Belanghebbende heeft in verband met de uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van de beide kinderen f 3.315,-- als buitengewone last in mindering gebracht op zijn inkomen. De Inspecteur heeft deze aftrekpost niet aanvaard. 3.2. Voor het Hof was in geschil de vraag of de door belanghebbende in het onderhavige jaar gemaakte kosten in verband met het verblijf van deze kinderen in zijn gezin als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van pleegkinderen in de zin van artikel 46, lid 1, letter a, sub 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. 3.3. Daarbij heeft het Hof evenwel, zoals het middel terecht aanvoert, miskend dat van een pleegkind in deze zin geen sprake is in gevallen waarin, zoals hier, van tevoren vaststaat dat het kind voor een bepaalde, betrekkelijk korte tijd in het gastgezin zal verblijven en dat het kind na afloop van het uitwisselingsprogramma zal terugkeren naar de eigen ouders, met wie de band intussen in stand blijft en die bevoegd blijven in de opvoeding in te grijpen, onder meer door het kind vervroegd te laten terugkeren. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 18 maart 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.