Het recht van overgang is per 1 januari 2010 afgeschaft.
Tot die datum waren de regels als volgt. Recht van overgang was verschuldigd wanneer krachtens erfrecht door overlijden of krachtens schenking werd verkregen van iemand, die ten tijde van dat overlijden of van die schenking niet binnen het Rijk woonde. De volgende goederen werden in de heffing van recht van overgang betrokken:
a.
bezittingen die behoren tot een Nederlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting of van een vaste vertegenwoordiger in Nederland;
b.
niet tot een Nederlandse onderneming behorende:
1°
In Nederland gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede economische eigendom als bedoeld in art. 2, tweede lid, Wet BRV van in Nederland gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen; en
2°
rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, voorzover zij niet voortspruiten uit effectenbezit of uit dienstbetrekking.
De volgende schulden werden bij de heffing in aftrek toegestaan op de waarde:
a.
tot een Nederlandse onderneming behorende schulden; en
b.
schulden, verzekerd door hypotheek op een in Nederland gelegen of gevestigde onroerende zaak of een recht waaraan deze is onderworpen, voorzover deze schulden zijn aangegaan ter financiering van de verwerving, de verbetering of het onderhoud van deze onroerende zaak.
Voorts werden met onroerende zaken gelijkgesteld fictieve onroerende zaken in de zin van art. 4 Wet BRV.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.7
Aant. 1.5.7 Het recht van overgang
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.7
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
Het recht van overgang is per 1 januari 2010 afgeschaft.
Tot die datum waren de regels als volgt. Recht van overgang was verschuldigd wanneer krachtens erfrecht door overlijden of krachtens schenking werd verkregen van iemand, die ten tijde van dat overlijden of van die schenking niet binnen het Rijk woonde. De volgende goederen werden in de heffing van recht van overgang betrokken:
bezittingen die behoren tot een Nederlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting of van een vaste vertegenwoordiger in Nederland;
niet tot een Nederlandse onderneming behorende:
In Nederland gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede economische eigendom als bedoeld in art. 2, tweede lid, Wet BRV van in Nederland gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen; en
rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, voorzover zij niet voortspruiten uit effectenbezit of uit dienstbetrekking.
De volgende schulden werden bij de heffing in aftrek toegestaan op de waarde:
tot een Nederlandse onderneming behorende schulden; en
schulden, verzekerd door hypotheek op een in Nederland gelegen of gevestigde onroerende zaak of een recht waaraan deze is onderworpen, voorzover deze schulden zijn aangegaan ter financiering van de verwerving, de verbetering of het onderhoud van deze onroerende zaak.
Voorts werden met onroerende zaken gelijkgesteld fictieve onroerende zaken in de zin van art. 4 Wet BRV.
Of iemand al dan niet woonplaats heeft in Nederland wordt bepaald aan de hand van artikel 1 tot en met 3 van de Successiewet 1956 jo. artikel 4, eerste lid, van de AWR.