HR, 04-02-1998, nr. 33 200
ECLI:NL:HR:1998:AA2417
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-1998
- Zaaknummer
33 200
- LJN
AA2417
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2417, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑02‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1998/256, 2
V-N 1998/9.11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑02‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 februari 1997 betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van fl. 65.743,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel herhaalt het door belanghebbende voor het Hof gehouden betoog dat de Belastingdienst blijkens de door die dienst uitgegeven "Handleiding voor loonbelasting en premieheffing 1993" in afwijking van terzake geldende wettelijke regeling goedkeurt dat aan werknemers (afgezien van een vergoeding voor de kosten van het overbrengen van de inboedel) ongeacht de werkelijk gemaakte kosten een onbelaste verhuiskostenvergoeding kan worden uitbetaald ter grootte van 12 percent van het jaarloon, met een maximum van fl. 12.000,--. Het gelijkheidsbeginsel brengt dan, gelet op de symmetrie in de regeling voor de verhuiskosten in de loonbelasting en de inkomstenbelasting, volgens het middel mee dat ongeacht de werkelijke kosten aftrek tot het bedoelde maximum verminderd met de daadwerkelijk ontvangen vergoeding moet worden toegestaan. 3.2. Het middel klaagt terecht over het ontbreken van een gemotiveerde beslissing van het Hof op dit punt. Het kan echter niet tot cassatie leiden, reeds omdat de aan het middel ten grondslag liggende veronderstelling dat de Belastingdienst het door belanghebbende bedoelde begunstigend beleid voert geen steun vindt in de Handleiding. Ook ten aanzien van de verhuiskostenvergoeding wordt in de Handleiding immers uitdrukkelijk vooropgesteld dat onder meer moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de vergoeding geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten die de werknemer tot verwerving van loon maakt. Ook de andere door belanghebbende genoemde, niet van de Belastingdienst afkomstige publikaties, die niet inhouden dat de Belastingdienst een van de Handleiding afwijkend beleid voert, bieden geen steun aan de in het middel tot uitgangspunt genomen veronderstelling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 4 februari 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.