Hof 's-Gravenhage, 31-08-2005, nr. 03/03774
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2339
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
31-08-2005
- Zaaknummer
03/03774
- LJN
AU2339
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2339, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 31‑08‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2005/1252
Uitspraak 31‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik. Het aanhouden van een stuk bouwgrond voor handels- of beleggingsdoeleinden valt niet onder het begrip gebruik in de zin van de Gemeentewet en de plaatselijke Verordening.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
31 augustus 2005
nummer BK-03/03774
UITSPRAAK
op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen.
1. Aanslagen en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001, 2002 en 2003 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van een perceel grond (hierna: het perceel) aan de a-weg xx te Q.
1.2. De aanslagen zijn na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 mei 2005, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belangheb-bende A, alsmede B namens de Inspecteur.
2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Het Hof heeft op 8 juni 2005 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 juni 2005 ter post bezorgd. Blijkens mededeling van de griffier van de Hoge Raad van 21 juli 2005 is tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende was op 1 januari van de jaren 2001, 2002 en 2003 eigenaar van het perceel. Het perceel is groot circa 2190 m² en in het vigerende bestemmingsplan aangewezen als bouwgrond. Belanghebbende heeft het perceel in de bovenvermelde jaren uitsluitend aangehouden voor beleggingsdoeleinden.
3.2.
Aan belanghebbende zijn de onderwerpelijke aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van het perceel.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend heeft beantwoord.
4.2.
Belanghebbende heeft voor haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het perceel is onbebouwd. Zij heeft het perceel uitsluitend aangehouden voor beleggingsdoeleinden en niet ter beschikking gehouden met de bedoeling dit voor zichzelf te gaan gebruiken.
4.3.
De Inspecteur heeft daartegenover het volgende gesteld. Bij bewust leeg laten staan van een onroerende zaak is sprake van gebruik in de zin van de hier van toepassing zijnde verordeningen. Analoog daaraan kan worden gesteld dat ook het bewust aanhouden van een perceel kan worden gezien als een feit dat belastingplicht oplevert.
5. Conclusies van partijen
5.1.
Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep alsmede tot vermindering van de aanslagen tot nihil.
5.2.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1.
Ingevolge artikel 220, aanhef, onderdeel a, van de Gemeentewet en de daarmee overeenstemmende bepaling van artikel 1, aanhef, onderdeel a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen P 2001 (hierna: de Verordening) wordt een gebruikersbelasting geheven van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
6.2.
Onder gebruik in de zin van de Gemeentewet en de Verordening wordt verstaan het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte. Daarvan is naar 's Hofs oordeel in het onderhavige geval geen sprake nu het aanhouden van een perceel voor handels- of beleggings-doeleinden op zich zelf zodanig metterdaad bezigen niet oplevert (vergelijk Hoge Raad 22 juli 1985, nr. 22 649, VN 1985/2132). De parlementaire geschiedenis van de Wet van 27 april 1994, Stb. 419 (Herziening materiële belasting-bepalingen), waarbij in artikel 220 van de Gemeentewet het begrip "feitelijk gebruik" is gewijzigd in "gebruik", levert, anders dan de Inspecteur heeft gesteld, geen aanknopingspunten op voor de veronderstelling dat het vorengenoemde arrest niet meer van toepassing zou zijn. De onderhavige aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen zijn ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het beroep is mitsdien gegrond.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)).
7.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
verklaart het beroep gegrond,
- -
vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- -
vernietigt de aan belanghebbende ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-weg xx te Q opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2001, 2002 en 2003,
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op
€ 644, onder aanwijzing van de gemeente P als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- -
gelast de gemeente P het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Schuurman, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 8 juni 2005.
- (Crabbendam)
- (Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet (opnieuw) beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep verstrekken of aanvullen. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
??
nummer BK-03/03774 blz. 4/4