In zijn Inleiding tot het Nederlands belastingrecht (vierde druk) noemt Hofstra onder meer de volgende onderscheidingen:
a.
Subjectieve en objectieve belastingen. De omschrijving van deze begrippen ontleent hij aan Adriani, deel I, p. 153: De subjectieve belastingen gaan uit van de persoon; om deze te belasten wordt er een objectieve maatstaf bijgezocht. De objectieve belastingen gaan uit van het object; om de belasting te kunnen heffen wordt er een persoon bijgezocht.
Deze onderscheiding loopt in hoofdzaak gelijk aan de onderscheiding in persoonlijke en zakelijke belastingen. Bij de eerste wordt doorgaans rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, bij de laatste die belastingen is dat niet het geval.
De schenk- en erfbelasting behoren tot de subjectieve of persoonlijke belastingen, terwijl het recht van overgang (afgeschaft in 2010) het karakter heeft van een objectieve of zakelijke belasting.
b.
Belastingen op het bezitten of verkrijgen van koopkracht en belastingen op het uitgeven van gelden, speciaal voor consumptieve doeleinden (verteringsbelastingen). De belastingen van de Successiewet 1956 behoren tot het eerste type belastingen.
c.
Directe en indirecte belastingen. Deze onderscheiding wordt in tweeërlei zin gemaakt:
1.
in staatkundige zin: directe belastingen zijn dan die welke periodiek volgens kohieren worden geheven en indirecte belastingen alle andere. In deze zin zijn de belastingen van de Successiewet 1956 indirect; en
2.
in economische zin: directe belastingen zijn dan die welke worden ingevorderd van degene die bestemd is de belasting zelf te dragen, indirecte belastingen die welke door de belastingschuldige op een ander worden afgewenteld. In die zin zijn de belastingen van de Successiewet 1956 directe belastingen.
d.
Belastingen naar inkomen, winst en vermogen enerzijds en kostprijsverhogende belastingen anderzijds. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn in deze onderscheiding belastingen op vermogen.
Van de overige door Hofstra genoemde onderscheidingen noemen wij nog:
e.
Vaste, proportionele of progressieve belastingen enerzijds en specifieke of ad-valorem rechten anderzijds. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn te beschouwen als progressieve belastingen.; en
f.
Aanslagbelastingen of afdrachtbelastingen. Dit onderscheid wordt gemaakt naar de wijze van heffing van de belasting. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn aanslagbelastingen.
Literatuur
Literatuur
P.J.A. Adriani, 'Het belastingrecht', deel I, Tweede afdeling.
M.J.H. Smeets, De economische betekenis van de belastingen, Amsterdam: L.J. Veen's Uitgevers Maatschappij NV 1954.
J.C.L. Huiskamp, 'Direct and indirect taxes, an outdated classification', Bulletin for international fiscal documentation, 1967, p. 246.
J. Reugebrink, 'Directe en indirecte belastingen: een achterhaalde classificatie?', Cijns en Dijns, bundel opstellen aangeboden aan H.J. Hofstra, Deventer: Kluwer 1975.
H.J. Hofstra, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 1980 (vierde druk). Hofstra meent dat onder de huidige omstandigheden de bovenvermelde onderscheidingen voor een wetenschappelijke classificatie nauwelijks meer zin hebben.
R.T.G. Verstraaten, De Nederlandse successiebelastingen, nr. 1.1, Deventer: Kluwer 1997 (zevende herziene druk). Schrijver concludeert dat de successiebelastingen in economische zin ingedeeld lijken te moeten worden bij de directe belastingen en in fiscaal-juridische zin als indirecte belastingen dienen te worden aangemerkt.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.1
Aant. 1.5.1 Typering van de rechten
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.1
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
In zijn Inleiding tot het Nederlands belastingrecht (vierde druk) noemt Hofstra onder meer de volgende onderscheidingen:
Subjectieve en objectieve belastingen. De omschrijving van deze begrippen ontleent hij aan Adriani, deel I, p. 153: De subjectieve belastingen gaan uit van de persoon; om deze te belasten wordt er een objectieve maatstaf bijgezocht. De objectieve belastingen gaan uit van het object; om de belasting te kunnen heffen wordt er een persoon bijgezocht.
Deze onderscheiding loopt in hoofdzaak gelijk aan de onderscheiding in persoonlijke en zakelijke belastingen. Bij de eerste wordt doorgaans rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, bij de laatste die belastingen is dat niet het geval.
De schenk- en erfbelasting behoren tot de subjectieve of persoonlijke belastingen, terwijl het recht van overgang (afgeschaft in 2010) het karakter heeft van een objectieve of zakelijke belasting.
Belastingen op het bezitten of verkrijgen van koopkracht en belastingen op het uitgeven van gelden, speciaal voor consumptieve doeleinden (verteringsbelastingen). De belastingen van de Successiewet 1956 behoren tot het eerste type belastingen.
Directe en indirecte belastingen. Deze onderscheiding wordt in tweeërlei zin gemaakt:
in staatkundige zin: directe belastingen zijn dan die welke periodiek volgens kohieren worden geheven en indirecte belastingen alle andere. In deze zin zijn de belastingen van de Successiewet 1956 indirect; en
in economische zin: directe belastingen zijn dan die welke worden ingevorderd van degene die bestemd is de belasting zelf te dragen, indirecte belastingen die welke door de belastingschuldige op een ander worden afgewenteld. In die zin zijn de belastingen van de Successiewet 1956 directe belastingen.
Belastingen naar inkomen, winst en vermogen enerzijds en kostprijsverhogende belastingen anderzijds. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn in deze onderscheiding belastingen op vermogen.
Van de overige door Hofstra genoemde onderscheidingen noemen wij nog:
Vaste, proportionele of progressieve belastingen enerzijds en specifieke of ad-valorem rechten anderzijds. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn te beschouwen als progressieve belastingen.; en
Aanslagbelastingen of afdrachtbelastingen. Dit onderscheid wordt gemaakt naar de wijze van heffing van de belasting. De belastingen van de Successiewet 1956 zijn aanslagbelastingen.
Literatuur
P.J.A. Adriani, 'Het belastingrecht', deel I, Tweede afdeling.
P.J.A. Adriani, 'Het Juridisch begrip 'Belastingen'', WPNR 1932/3252.
M.J.H. Smeets, De economische betekenis van de belastingen, Amsterdam: L.J. Veen's Uitgevers Maatschappij NV 1954.
J.C.L. Huiskamp, 'Direct and indirect taxes, an outdated classification', Bulletin for international fiscal documentation, 1967, p. 246.
J. Reugebrink, 'Directe en indirecte belastingen: een achterhaalde classificatie?', Cijns en Dijns, bundel opstellen aangeboden aan H.J. Hofstra, Deventer: Kluwer 1975.
H.J. Hofstra, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 1980 (vierde druk). Hofstra meent dat onder de huidige omstandigheden de bovenvermelde onderscheidingen voor een wetenschappelijke classificatie nauwelijks meer zin hebben.
R.T.G. Verstraaten, De Nederlandse successiebelastingen, nr. 1.1, Deventer: Kluwer 1997 (zevende herziene druk). Schrijver concludeert dat de successiebelastingen in economische zin ingedeeld lijken te moeten worden bij de directe belastingen en in fiscaal-juridische zin als indirecte belastingen dienen te worden aangemerkt.