Hof Arnhem, 05-02-2001, nr. 98/2305
ECLI:NL:GHARN:2001:AA9937
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-02-2001
- Zaaknummer
98/2305
- LJN
AA9937
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2001:AA9937, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑02‑2001; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2001/16.16 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/297
Uitspraak 05‑02‑2001
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
Derde meervoudige belastingkamer
nummer 98/02305
Uitspraak
op het beroep van X BV te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Grote ondernemingen P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1993.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is in afwijking van de door haar gedane aangifte een aanslag vennootschapsbelasting over 1993 opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.051.632. De aanslag is gedagtekend 31 juli 1997 en heeft als aanslagnummer V.01.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bij brief van 4 september 1997 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 15 april 1998 afgewezen.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 26 mei 1998, ingekomen op 27 mei 1998, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 januari 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur.
1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende is op 9 oktober 1992 opgericht door X-a AG, gevestigd te Q, in Zwitserland. X-a AG houdt in het onderhavige jaar alle aandelen in belanghebbende.
2.3. Belanghebbende heeft, onder meer, tot doel de handel in automobielen. Haar activiteiten betreffen nagenoeg uitsluitend de groothandel in gebruikte auto’s die zij voornamelijk in grote partijen opkoopt van leasemaatschappijen. Verkoop vindt voornamelijk plaats aan handelaren. Belanghebbende richt zich op de zogenoemde "snelle handel". De verkoop aan particulieren maakt (maximaal) 10 percent uit van de omzet. De winstmarge is bij verkoop aan particulieren hoger dan bij verkoop aan handelaren.
2.4. De omzet van belanghebbende beliep in 1992, het jaar van oprichting, ƒ 164.468 en in het onderhavige jaar ƒ 24.225.946. De gerealiseerde brutowinst, uitgedrukt in een percentage van de omzet, bedroeg in die jaren resp. 6,6 en 6,8 percent. De omloopsnelheid, de tijd die ligt tussen de aan- en verkoopdatum van een bepaalde auto, bedroeg gemiddeld 3,8 maanden.
2.5. De voor een gehele partij ingekochte auto’s betaalde koopsom wordt individueel toegerekend aan de ingekochte auto’s. Deze inkoopprijs per auto wordt in de administratie van belanghebbende opgenomen.
2.6. Schadeauto’s die zich in de ingekochte partij bevinden worden meestal in dezelfde staat doorverkocht aan handelaren. Reparatiewerkzaamheden vinden slechts plaats indien en voor zover er grote mankementen ontdekt worden. De kosten van de verrichte reparatiewerkzaamheden worden om administratieve redenen niet geactiveerd maar ten laste van de winst gebracht van het jaar waarin zij worden betaald.
2.7. Op 31 december 1993, de balansdatum voor het onderhavige jaar, bestond belanghebbendes handelsvoorraad uit 228 auto’s die zij in haar jaarstukken heeft gewaardeerd op ƒ 2.079.574. De voorraadwaardering heeft plaatsgevonden door A, werknemer en procuratiehouder van belanghebbende, die reeds sedert 1965 werkzaam is in de autohandel. Hij heeft de waarde van de voorraadauto’s per auto vanuit zijn persoonlijke kennis en ervaring vastgesteld, rekening houdend met het (winter)seizoen, zijn visie op de handel in het komende jaar en een zekere mate van voorzichtigheid.
2.8. De Inspecteur heeft in 1995 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Hij heeft op de ultimo 1993 in voorraad zijnde auto’s een afloopcontrole toegepast waarbij is gebleken dat in vrijwel alle gevallen de auto’s zijn verkocht voor een prijs die ligt boven de inkoopprijs. Van de op de balansdatum aanwezige auto’s was op 1 april 1994 65 percent, en op 1 juli 1994 86 percent verkocht. De Inspecteur heeft vastgesteld dat, indien de op balansdatum aanwezige auto’s worden gewaardeerd op de inkoopprijs of de nadien gerealiseerde lagere verkoopprijs, de waarde op de balansdatum van de toen aanwezige auto’s ƒ 2.517.421 bedraagt.
2.9. Bij het voornoemde boekenonderzoek is gebleken dat van de in 1993 gemaakte reparatiekosten een bedrag van ƒ 22.225 is toe te rekenen aan auto’s die op de balansdatum nog in voorraad waren.
2.10. Belanghebbende heeft op 9 maart 1993 een auto met het kenteken aa-11-bb verkocht aan B voor een bedrag van ƒ 10.213 exclusief omzetbelasting. Deze auto is op 10 maart 1993 geleverd. Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de factuur met betrekking tot deze verkoop, genummerd 2, wel is genoteerd in het niet tot de financiële administratie van belanghebbende behorende autoboek, maar niet in de debiteurenadministratie of de kasadministratie van belanghebbende is opgenomen. B heeft bij brief van 18 augustus 1998 aan de Inspecteur verklaard dat hij de desbetreffende auto contant heeft betaald. Tot de stukken behoort een kopie van een afschrift van een flexibel krediet, door B voornoemd afgesloten bij de b-bank, waaruit blijkt dat op 10 maart 1993 een bedrag van ƒ 15.000 contant is opgenomen.
2.11. Belanghebbende heeft, ten behoeve van de financiering van haar voorraad, op 7 januari 1993 met X-a AG een overeenkomst van geldlening gesloten tot een bedrag van ƒ 1.500.000. De rente is vijf jaar vast en bedraagt 1 percent per maand, per kwartaal achteraf te voldoen. Belanghebbende heeft geen terugbetalingsverplichting, maar is wel tot aflossing gerechtigd. Na vijf jaar is het op dat moment openstaande saldo opeisbaar. Tot zekerheid voor de lening dient haar gehele voorraad auto’s. Belanghebbende moet aan het eind van ieder kwartaal een inventarislijst van de in voorraad zijnde auto’s naar X-a AG sturen. Onder dezelfde voorwaarden heeft X-a AG in maart 1993 de lening verhoogd tot ƒ 2.500.000. Belanghebbende heeft in 1993 ƒ 221.261 aan rente betaald en ten laste van haar winst gebracht. In 1994 is de hoofdsom wederom met ƒ 1.000.000 verhoogd tot ƒ 3.500.000, waarvan in 1995 ƒ 500.000 is afgelost. In 1996 hebben zich geen mutaties voorgedaan. In 1997 is de hoofdsom weer verhoogd met ƒ 500.000. Op 31 oktober 1997 heeft belanghebbende, voor een bedrag van ƒ 3.500.000, een nieuwe overeenkomst van geldlening gesloten met X-a AG, met een rente van 9 percent per jaar en een looptijd van twee jaar. Met deze geldlening is de lening uit 1993, zoals deze nadien is gewijzigd, afgelost.
2.12. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting. Daarin heeft zij haar belastbaar bedrag (na aftrek van het compensabel verlies over 1992 van ƒ 5.445) berekend op ƒ 1.060.226. De Inspecteur heeft bij uitspraak op het bezwaarschrift de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.881.293. Het verschil ad ƒ 821.067 betreft de volgende correcties:
a. voorraad: ƒ 2.517.421 (2.8.) minus ƒ 2.079.574 (2.7.) ƒ 437.847
activering reparatiekosten (2.9.) ƒ 22.225
totaal ƒ 460.072
b. omzet (2.10.) ƒ 10.213
c. rente (2.11.) ƒ 221.261
d. provisie (niet in geschil) ƒ 129.521
ƒ 821.067
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de hiervoor in 2.12. onder a, b en c vermelde correcties terecht heeft aangebracht.
3.2. Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend. Zij is van mening dat zij haar voorraad auto’s op de balansdatum mag waarderen op de kostprijs of lagere marktwaarde, uitgaande van de inkoopmarkt. Die waarde is door A op de juiste wijze bepaald. Nu de waarde van de auto’s op de balansdatum individueel is bepaald is er geen aanleiding de eventuele reparatiekosten te activeren. Die zijn verdisconteerd in de vastgestelde waarde. De opbrengst in verband met de verkoop aan B is bij vergissing niet in de administratie verwerkt. De auto is niet betaald. In de administratie moet een vordering worden opgenomen van ƒ 10.213, maar die vordering heeft geen waarde. De woonplaats van B is bij belanghebbende niet bekend, en de vordering is inmiddels verjaard. Met betrekking tot de geldlening die belanghebbende heeft gesloten kan niet voorbij gegaan worden aan de civielrechtelijke werkelijkheid. De lening is onder normale omstandigheden en voorwaarden afgesloten. De rente kan ten laste van de winst worden gebracht.
3.3. De Inspecteur beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend. Hij is van mening dat de voorraad auto’s moet worden gewaardeerd op de kostprijs of lagere marktwaarde. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding geven tot een waardering beneden de kostprijs. De reparatiekosten hebben tot een bedrag van ƒ 22.225 betrekking op auto’s die tot de voorraad behoren. Ieder jaar moet zijn eigen lasten dragen. Door de kosten niet te activeren handelt belanghebbende in strijd met goed koopmansgebruik. De opbrengst van ƒ 10.213 in verband met de verkoop aan B behoort in 1993 tot de winst. Bij de handel in tweedehands auto’s is het gebruikelijk dat contant wordt betaald. Het is aannemelijk dat ook in het onderhavige geval contante betaling heeft plaatsgevonden. De geldlening moet nader worden gekwalificeerd als een verstrekking van kapitaal door X-a AG. De door belanghebbende betaalde vergoeding voor deze kapitaalverstrekking komt niet voor aftrek in aanmerking.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting, naast hetgeen in de pleitnota is vermeld, zakelijk weergegeven nog het volgende toegevoegd:
3.4.1. namens belanghebbende:
3.4.1.1. Omtrent de wijze van waarderen kan A niet meer aanvoeren dan door de gemachtigde in de pleitnota is opgenomen. A kan bevestigen dat de waardering door hem is gedaan zoals in de pleitnota vermeld.
3.4.1.2. De in de stukken vermelde 3,8 maanden betreft de omloopsnelheid, de tijd dat een auto gemiddeld in het bedrijf van belanghebbende aanwezig is.
3.4.1.3. Hetgeen is vermeld in de opgemaakte lijst met betrekking tot de afloopcontrole is niet onjuist. Hetgeen door de Inspecteur is gesteld omtrent het winstpercentage is niet gecontroleerd.
3.4.2. namens de Inspecteur:
3.4.2.1. In beroep wordt niet langer de stelling in de uitspraak op het bezwaarschrift verdedigd, dat de lening van X-a AG moet worden gezien als een deelneming in de onderneming van belanghebbende. Het standpunt wordt ingenomen dat slechts in schijn sprake is van een lening. Dat is de eerste uitzondering, genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1988 nr. 23.919, BNB 1988/217. In werkelijkheid hebben partijen bedoeld kapitaal te verstrekken.
3.4.2.2. De omzet van belanghebbende loopt van ongeveer 26,4 miljoen in 1999 terug tot, naar schatting, 18,6 miljoen in 2000. Aflossing van de lening uit 1993 heeft in feite nimmer plaatsgevonden.
3.4.2.3. B heeft bij zijn bank ƒ 15.000 opgenomen omdat ook schade aan de auto moest worden gerepareerd.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.189.747. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
met betrekking tot de voorraadwaardering (2.12. onder a.)
4.1. Belanghebbende drijft voornamelijk een groothandel in tweedehands auto’s die zij in het algemeen in grote partijen betrekt van leasemaatschappijen. Van de auto’s die op de balansdatum tot belanghebbendes voorraad behoren zijn de aankoopprijzen, die belanghebbende heeft bepaald door toerekening van de aankoopsom van een gehele partij aan de desbetreffende auto’s, bekend. Partijen gaan er kennelijk van uit dat alle op de balansdatum aanwezige auto’s door aankoop zijn verkregen en op dezelfde wijze gewaardeerd moeten worden. Nu het tegendeel niet is gebleken zal ook het Hof daarvan uitgaan.
4.2. Het is in overeenstemming met goed koopmansgebruik om auto’s die tot een handelsvoorraad behoren te waarderen op de kostprijs of de lagere marktwaarde. Goed koopmansgebruik staat niet toe bij de waardering op balansdatum een verlies tot uitdrukking te brengen waarvan, gelet op de omstandigheden van het geval, niet aannemelijk is dat het in werkelijkheid zal worden geleden.
4.3. Het is niet in geschil dat belanghebbende haar voorraad auto’s heeft betrokken op de markt waarop zij zich doorgaans begeeft. Voorts is gesteld noch gebleken dat de door belanghebbende betaalde prijzen voor de auto’s niet de waarden vertegenwoorigden zoals die golden op de voor haar gebruikelijke inkoopmarkt. In beginsel dient zij derhalve voor de waardering van de auto’s uit te gaan van de werkelijk door haar daarvoor betaalde kostprijzen.
4.4 Waardering van de voorraad auto’s op een lager bedrag dan de kostprijs is slechts dan toegestaan indien aannemelijk is dat de marktwaarde van de voorraad op de balansdatum beneden de door belanghebbende betaalde kostprijs ligt en derhalve aannemelijk is dat zij daarop een, zij het nog niet daadwerkelijk gerealiseerd, verlies zal lijden.
4.5. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die afwijking van het onder 4.2. en 4.3. overwogene, derhalve waardering van de voorraad op een lagere waarde dan de kostprijs daarvan, rechtvaardigen. Uit de door de Inspecteur bij het vertoogschrift overgelegde afloopcontrole van de op 31 december 1993 in de voorraad van belanghebbende aanwezige auto’s blijkt dat het overgrote deel van die auto’s met winst is verkocht, waarbij vaststaat dat een auto gemiddeld gedurende niet meer dan 3,8 maanden in de voorraad van belanghebbende aanwezig is, en belanghebbende op de handel in auto’s in 1993 een brutowinstmarge van 6,8 percent heeft gerealiseerd. Voorts is de Inspecteur bij zijn waardering met betrekking tot de enkele auto’s die uiteindelijk met verlies zijn verkocht ervan uitgegaan dat die auto’s ook op de balansdatum een lagere waarde hadden.
4.6. Onder deze omstandigheden kan de louter persoonlijke inschatting van de waarde van de voorraad auto’s per 31 december 1993 door A, waarbij aan alle tot de voorraad behorende auto’s per de balansdatum een lagere waarde is toegekend dan de kostprijs, niet worden gevolgd. In het onderhavige geval bestaat daarvoor te minder reden gelet op de, door belanghebbende niet weersproken, stelling van de Inspecteur dat ook de brutowinstmarge die behaald is op de auto’s die op de balansdatum in voorraad zijn (gelijk het jaargemiddelde) 6.8% bedraagt indien wordt uitgegaan van de door hem herziene balanswaarde. De Inspecteur is mitsdien terecht bij de waardering van de voorraad auto’s per de balansdatum uitgegaan van de kostprijzen van die auto’s of de aannemelijk gemaakte lagere marktwaarde.
4.7. De Inspecteur heeft gesteld dat de reparatiekosten die zijn toe te rekenen aan auto’s die op de balansdatum tot de voorraad behoren, op grond van goed koopmansgebruik moeten worden geactiveerd. Die stelling is naar het oordeel van het Hof juist. Belanghebbende heeft de correctie inhoudelijk niet bestreden doch alleen aangevoerd dat in haar systeem van waardering van de auto’s op de werkelijke waarde een dergelijke correctie niet past. Het Hof heeft het door belanghebbende voorgestane systeem echter verworpen. Uit het vorenstaande volgt dat de Inspecteur ook in zoverre de waarde van de voorraad auto’s terecht met ƒ 22.225 heeft verhoogd.
Met betrekking tot de omzet (2.12. onder b.)
4.8. Het staat vast dat de omzet die voortvloeit uit de verkoop aan B niet in de financiële jaarstukken van belanghebbende over het onderhavige jaar is opgenomen. Ook indien veronderstellenderwijs er vanuit zou worden gegaan dat de desbetreffende auto niet contant is betaald betekent dat nog niet dat de door de Inspecteur aangebrachte omzetcorrectie van ƒ 10.213 onjuist is. De omzet is immers in dat jaar gerealiseerd, en de enkele stelling van belanghebbende dat zij het huidige adres van B niet kent en de vordering inmiddels is verjaard rechtvaardigt niet de conclusie dat de (dan bestaande) vordering ultimo 1993 reeds op nihil zou moeten worden gewaardeerd. De verkoopnota was in het autoboek van belanghebbende opgenomen. Belanghebbende maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat een eventueel bestaande vordering op de balansdatum reeds op nihil moet worden gewaardeerd. Het Hof overweegt ten overvloede dat de door de Inspecteur gestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat B de auto bij aankoop contant heeft betaald. Belanghebbende heeft, met al hetgeen zij heeft aangevoerd, dit vermoeden niet ontzenuwd.
met betrekking tot de rente (2.12. onder c.)
4.9. In het Nederlandse recht zijn geen regels gegeven over de wijze waarop een moedermaatschappij aan haar dochtervennootschappen (werk)kapitaal moet verschaffen. In beginsel staat het haar vrij die vorm te kiezen die haar goeddunkt.
4.10. Voor het antwoord op de vraag of een geldverstrekking door een moedermaatschappij aan haar dochtermaatschappij als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking moet worden aangemerkt heeft als uitgangspunt te gelden dat de formele, civielrechtelijke vorm doorslaggevend is voor de fiscale gevolgen. Voor het onderhavige geval betekent dit dat als uitgangspunt kan worden genomen dat sprake is van een geldlening van X-a AG aan belanghebbende.
4.11. De Inspecteur verdedigt dat vorenstaand uitgangspunt in het onderhavige geval uitzondering lijdt. Belanghebbende kon bij een bank geen lening krijgen, en het is niet aannemelijk dat een bank met de gestelde zekerheid genoegen zou hebben genomen. De lening is reeds in januari 1993 verstrekt, zonder dat iets concreets over de winstgevendheid van belanghebbende kon worden gezegd. Uit de administratie van belanghebbende blijkt niet dat de voorraadlijsten per kwartaal zijn ingestuurd. Hoofdsom en aflossing blijken gemakkelijk aan de wensen van belanghebbende aangepast te kunnen worden. X-a AG kon niet uit eigen middelen de geldlening verstrekken. Wie de geldmiddelen aan X-a AG heeft verstrekt wordt niet duidelijk. X-a AG kan degene die haar de geldmiddelen heeft verschaft geen andere zekerheid bieden dan de vordering op belanghebbende. Het resultaat van X-a AG bestaat nagenoeg alleen uit het verschil tussen betaalde en ontvangen rente, en bedraagt in 1993 en 1994 slechts 4.162 resp. 4.597 Zwitserse francs. Uit deze feiten en omstandigheden vloeit naar de mening van de Inspecteur voort dat de tussen partijen gesloten overeenkomst (naar het Hof aanneemt voor de toepassing van het fiscale recht) slechts in schijn een overeenkomst van geldlening is en nader moet worden gekwalificeerd als een verstrekking van (informeel) kapitaal.
4.12. Het Hof kan de Inspecteur in zijn hier verdedigde standpunt niet volgen. De door de Inspecteur opgesomde feiten en omstandigheden geven naar het oordeel van het Hof onvoldoende steun aan de conclusie dat in het onderhavige geval reeds bij het verstrekken van de lening in januari 1993 of op enig ander moment in dat jaar slechts van een verstrekking van (informeel) kapitaal en niet van een geldlening kan worden gesproken, ook niet als die feiten en omstandigheden in hun onderlinge verband worden beschouwd. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof voldoende weersproken dat de geldlening niet onder gebruikelijke, zakelijke condities is aangegaan. Het Hof acht niet onaannemelijk dat de geldlening op zakelijke basis is verstrekt op grond van de winstprognoses en de bij X-a AG als enig aandeelhouder vermoedelijk bekende gang van zaken bij belanghebbende op het moment van de verstrekking van de geldlening en de verhoging van de hoofdsom. Belanghebbende realiseerde reeds in het onderhavige jaar een omzet van meer dan 24 miljoen gulden, bij een brutowinst van ongeveer 6,8% en een omloopsnelheid per voertuig van gemiddeld 3,8 maanden. Het is naar het oordeel van het Hof alsdan aannemelijk dat ook een derde een geldsom aan belanghebbende zou hebben geleend temeer nu, naar belanghebbende heeft gesteld en de Inspecteur niet heeft bestreden, in de hoogte van het in 1993 bedongen rentepercentage het risico is verdisconteerd. De financiële omstandigheden waarin X-a AG verkeerde in 1993 kunnen het standpunt van de Inspecteur niet schragen omdat die omstandigheden niet anders worden als wordt aangenomen dat X-a AG geen geldlening maar (informeel) kapitaal aan belanghebbende zou hebben verstrekt.
5. Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ten dele gegrond is. De uitspraak op het bezwaarschrift moet worden vernietigd. Het belastbaar bedrag van belanghebbende over 1993 moet worden vastgesteld op ƒ 1.881.293 minus ƒ 221.261 ofwel ƒ 1.660.032.
6. Proceskosten
Het Hof berekent de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep voor het Hof heeft moeten maken in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (proceshandelingen) × ƒ 710 × 2 (belang) ofwel op ƒ 2.840.
7. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.660.032;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.840 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van ƒ 80.
Aldus gedaan te Arnhem op 5 februari 2001 door mr. J.B.H. Röben als voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 februari 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.