HR, 08-11-1961, nr. 14 650
ECLI:NL:HR:1961:AX8260
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-1961
- Zaaknummer
14 650
- LJN
AX8260
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1961:AX8260, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑11‑1961; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑1961
Inhoudsindicatie
Contractvoetballer ontvangt bij overgang van de ene club naar de andere van beide een "transfersom": belast ingevolge art. 28 IB '41.
6 November 1961
No. 14.650
v.D.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het beroepschrift in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 Mei 1961, in zake den hem voor het jaar 1957 opgelegden aanslag in de inkomstenbelasting;
Gezien de stukken;
Overwegende dat belanghebbende die voor het jaar 1957 in de inkomstenbelasting werd aangeslagen naar een zuiver inkomen van f 9.384,-- na vergeefse reclame zich heeft gewend tot het Gerechtshof, aanvoerende, dat ten onrechte tot zijn zuiver inkomen is gerekend zijn aandeel groot f 3.500,-- in de transfersom welke de Sportclub ‘’Feyenoord’’ te Rotterdam overeenkwam met de Voetbalvereniging ‘’De Graafschap’’ te Doetinchem ter zake van de overschrijving van belanghebbende als contractvoetballer van ‘’De Graafschap’’ naar de ‘’Feyenoord’’;
Overwegende dat het Hof als vaststaande heeft vermeld:
‘’De belanghebbende, die ongehuwd is, was in 1957 winkelbediende bij Vroom en Dreesmann te Nijmegen. Daarnaast was hij contractspeler in de zin van artikel 1 van het Reglement Betaald Voetbal van de Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond. Bij de aanvang van het belastingjaar had hij als zodanig een contract met de Voetbalvereniging ‘’De Graafschap’’ te Doetinchem. In februari 1957 bereikte hem de mededeling, dat tussen die vereniging en de vereniging ‘’Sportclub Feyenoord’’ te Rotterdam overeenstemming was bereikt omtrent zijn overschrijving naar laatstgenoemde vereniging, zulks voor een transfersom van f 35.000,--. De onderhandelingen, welke tot die overeenstemming hadden geleid, waren gevoerd zonder zijn medewerking en buiten zijn medeweten. Hem werd verzocht toe te stemmen in zijn plaatsing op de transferlijst. De belanghebbende stemde toe en de transfer kreeg zijn beslag. Ingevolge artikel 10, lid 2, alinea 2, van het voormelde reglement ontving de belanghebbende daarop van elk van de betrokken verenigingen 5% van de transfersom, of in totaal f 3.500,--. De belanghebbende verhuisde daarop, eerst naar [Q], spoedig daarna naar [Z]. Zijn dienstbetrekking zette hij voort bij Vroom en Dreesmann te Rotterdam. Met Feyenoord sloot hij een schriftelijk contract als bedoeld in artikel 4 van het voormelde reglement overeenkomstig het voorgeschreven model. Kosten bracht de verandering voor hem slechts in onbetekenende mate mee. Voorzover die er waren, kunnen zij fiscaal worden geacht te zijn verwerkt in de bij de vaststelling van de aanslag op het inkomen in aftrek toegelaten kosten van verwerving. De partijen zijn het er over eens, dat spelers behorende tot de zogenaamde semi-beroeps-klasse, zoals de belanghebbende, niet in dienstbetrekking zijn bij de verenigingen met welke zij hebben gecontracteerd. Voorts is niet in geschil, dat hetgeen de belanghebbende in 1957 van de beide clubs heeft ontvangen voor training, wedstrijden en premies overeenkomstig artikel 6 van het reglement moet worden beschouwd als opbrengst van zijn arbeid als contractvoetballer. Deze inkomsten heeft de belangh. ook aangegeven.’’;
Overwegende dat het Hof de standpunten van partijen als volgt heeft weergegeven:
‘’De belanghebbende is van mening, dat tot de opbrengst van die arbeid evenwel niet behoort zijn aandeel in de voormelde transfersom. Voor die overschrijving heeft hij geen arbeid verricht, slechts heeft hij niet tegengewerkt. Zou hij overigens wel overschrijvingswerkzaamheden hebben verricht door zelf overschrijving te vragen, dan zou het aandeel in de transfersom hem juist zijn ontgaan. Immers, de speler die zelf overschrijving vraagt, krijgt dit aandeel niet. Het wordt in dat geval gestort in een fonds beheerd door de K.N.V.B. De betaling aan de speler bij transfer moet niet worden gezien als een extra-beloning voor zijn arbeid als voetballer. Hierop wijst reeds, dat hij dit aandeel ontvangt van de beide clubs, van ieder de helft.
Bij het voorbereiden van het betaald voetbal, hetgeen op korte termijn moest geschieden, zijn de bepalingen omtrent de overschrijving overgenomen uit buitenlandse reglementen, zonder dat men zich omtrent de motieven goed rekenschap heeft gegeven. Achteraf zal men in het aandeel van de speler in de transfersom een soort gefixeerde vergoeding moeten zien voor de materiële en immateriële nadelen, welke de transfer voor hem kan hebben. Als zodanig zijn te noemen op materieel gebied verhuiskosten, eventueel verlies van de betrekking etc. Deze spelen in het onderhavige geval echter geen rol. Op immaterieel gebied zijn er de verbreking van milieubanden, zoals die met familie, vrienden, verenigingen, gemeenschappen e.d. Dit deed zich ook hier voor. Bij dit alles moet worden overwogen, dat er een belang van het betaald voetbal in werd gezien op deze wijze de animo van de spelers voor overschrijving te vergroten. Ze werden daardoor gemakkelijker ‘’verhandelbaar’’. Met de arbeid als voetballer heeft deze betaling echter niet te maken, als is het zijn van contractvoetballer er wel een noodzakelijke hoedanigheid voor. Men kan daarom ook niet zeggen, dat dit voordeel door de speler met het voetballen werd beoogd. Causaal verband is er slechts met de overschrijving als zodanig. De verhouding is te vergelijken met die, aanwezig bij de vergoedingen toegekend aan studerende leerkrachten, die evenmin onder artikel 28 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 worden gerangschikt.
De Inspecteur heeft hiertegenover betoogd, dat de belanghebbende als contractvoetballer al voetballende zijn werkzaamheden verricht en daarvoor ontvangt een vast maandelijks bedrag, premies variërende met de uitslag van de gespeelde wedstrijden en bijzondere uitkeringen, zoals het aandeel in de onderhavige transfersom. De oorzaak van dit alles is het spelen als contractvoetballer, eerst in de oude, daarna in de nieuwe club. Hoe groter prestatie hij levert, hoe groter een eventuele transfersom en zijn aandeel daarin zal zijn. Het genieten van een dergelijk aandeel zal de voetballer redelijkerwijs moeten zien als één van de voordelen, welke hem als gevolg van zijn arbeid kunnen opkomen. Dat hij dit aandeel ontvangt van de beide clubs, moet aldus worden beschouwd, dat hij de ene helft geniet wegens zijn arbeid in het verleden en de andere helft bij anticipatie voor zijn werkzaamheden in de toekomst. Het causaal verband tussen het voetballen en het genoten voordeel is in casu zeker aanwezig, waaraan niet afdoet, dat de belanghebbende wellicht op immaterieel gebied door de overschrijving enkele nadelen heeft kunnen ondervinden. Belangrijk kunnen die in zijn omstandigheden nauwelijks geweest zijn en in elk geval heeft hij zich tegen de overschrijving niet verzet;’’;
Overwegende dat het Hof de beschikking van den Inspecteur heeft bevestigd na te hebben overwogen omtrent het geschil:
"dat, ofschoon dit noch in het Reglement Betaald Voetbal noch in de overeenkomst, welke de speler met zijn vereniging overeenkomstig het vastgestelde model sluit, met zo veel woorden wordt gezegd, de strekking van die overeenkomst is - de belanghebbende heeft dit niet weersproken - dat de speler voor die vereniging arbeid zal verrichten;
dat door het sluiten van deze op dienstverrichting gerichte overeenkomst een samenstel van rechten en plichten ontstaat; dat hiertoe mede behoort de aanspraak van de speler op een aandeel in een eventuele transfersom, bijaldien hij - anders dan op eigen verzoek - wordt overgeschreven naar een andere vereniging dan waarvoor hij tot dan toe speelde;
dat er geen voldoende reden is aan de verplichting tot uitkering van dit aandeel een ander karakter toe te kennen dan aan de overige prestaties, waartoe de verenigingen zich jegens de betaalde voetballers verbinden; dat ook die betaling deel uitmaakt van de tegenprestatie, door de vereniging aan de speler voor de te verrichten arbeid in uitzicht gesteld;
dat hieraan niet afdoet, dat wellicht mede een beweegreden voor het toekennen van deze aanspraak is geweest aldus mogelijke bezwaren tegen transfer weg te nemen; dat overigens in zoverre die bezwaren zijn gelegen in de noodzaak kosten te maken, dit aanleiding zal kunnen zijn het voordeel met die kosten te verminderen, indien deze tot de kosten van verwerving van de opbrengst van de arbeid kunnen worden gerekend; dat voorzover het uitgekeerde bedrag strekt om de speler te verlokken in te stemmen met zijn overschrijving, ondanks andere bezwaren, welke hij hiertegen mocht hebben, dit niet wegneemt, dat het hem wordt betaald als deel van hetgeen hem toekomt voor zijn werkzaamheid als contractvoetballer;
dat overigens in dit geval van zodanige bezwaren niet is gebleken;
dat een speler, door zich contractueel tot betaald voetbal te verbinden, moet worden geacht alle voordelen te hebben beoogd, welke dit voor hem kan opleveren, met inbegrip van het participeren in een transfersom;
dat voorts een speler, die zich bijzonder inspant en daardoor uitblinkt, een redelijke verwachting mag koesteren, dat de aandacht op hem zal vallen en andere verenigingen gegadigd zullen zijn hem door overschrijving voor haar elftal te verwerven; dat om die reden niet kan worden gezegd, dat als zich een dergelijk feit voordoet, sprake is van een zo grote toevalligheid, dat niet meer van een causaal verband tussen de arbeid als voetballer en het voordeel, dat de voetballer wegens zijn overschrijving ten deel is gevallen, kan worden gesproken;
dat belanghebbendes grief dan ook niet gegrond moet worden geoordeeld en het in 1957 ontvangen aandeel in de transfersom als opbrengst van zijn arbeid als voetballer moet worden aangemerkt; dat het Hof zich voorts verenigt met de beschouwing van de Inspecteur, dat hij dit voordeel voor de helft verkrijgt wegens zijn arbeid voor zijn oude vereniging en voor de wederhelft voor zijn nog te verrichten arbeid voor de vereniging, waarnaar hij is overgeschreven;";
Overwegende dat belanghebbende in cassatie stelt, dat artikel 28 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 en artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken zijn geschonden of verkeerd toegepast, en ter toelichting hiervan aanvoert:
‘’De uitspraak van het Hof dat het aandeel in de transfersom hetwelk belanghebbende heeft ontvangen als opbrengst van zijn arbeid als voetballer moet worden aangemerkt, is naar de mening van belanghebbende niet naar de eis der wet met redenen omkleed en onjuist.
Een van de gronden waarop de uitspraak rust – derde overweging omtrent het geschil – is de stelling van het Hof ‘’ ‘’dat er geen voldoende reden is aan de verplichting tot uitkering van dit aandeel een ander karakter toe te kennen dan aan de overige prestaties waartoe de verenigingen zich jegens de betaalde voetballers verbinden;
dat ook die betaling……’’ ‘’.
Deze stelling wordt door het Hof niet gemotiveerd en is naar de mening van belanghebbende onjuist. Uit de redactie van van ’s Hofs stelling blijkt reeds dat de belangrijkste reden voor het constateren van een verschil in karakter niet in aanmerking werd genomen. De gebezigde woorden doen immers zien dat het Hof van mening is dat de vereniging zich verbindt tot uitkering van een aandeel in de transfersom en zulks kan uit het overgelegde afschrift van de overeenkomst [X]-Feyenoord niet worden afgeleid; een verbintenis van die strekking is daarin niet opgenomen.
Een vereniging mag zich ook niet verbinden tot andere prestaties dan die genoemd in artikel 6 van het Reglement Betaald Voetbal, zie artikel 8 van dat Reglement.
Tussen de uitkering van het transfersom-aandeel waartoe de vereniging zich niet heeft verbonden en de overige prestaties waartoe de verenigingen zich wel jegens betaalde voetballers verbinden, bestaat naar het oordeel van belanghebbendes reeds verschil in karakter louter wegens het zich niet (kunnen) verbinden van de vereniging tot het verrichten van eerstgenoemde prestatie.
Of en in welke mate ooit een transfersom-aandeel zal worden genoten – de speler heeft hieromtrent niets kunnen bedingen – hangt van zo vele factoren af waarop de speler geen enkele invloed heeft (beleidsoverwegingen van de K.N.V.B., financiële situatie van de verenigingen, vraag en aanbod, e.d.) dat een causaal verband met zijn arbeid als voetballer naar de mening van belanghebbende, ontbreekt. ’s Hofs betoog in de zevende overweging omtrent het geschil, dat tot de tegengestelde conclusie leidt, is naar het oordeel van belanghebbende bepaald onjuist; de vereniging die een uitblinkende speler heeft gecontracteerd zal deze immers wensen te behouden en dus niet ‘’verhandelen’’, tenzij om redenen buiten de uitblinkende voetbalcapaciteiten van de speler gelegen.
Overigens wijst het Hof geen enkel verband aan tussen het ontvangen transfersom-aandeel en de voetbalwerkzaamheden van belanghebbende, terwijl in de overwegingen omtrent hetgeen in het geding is gebleken het transfersom-aandeel uitsluitend in verband wordt gebracht met de transfer waartoe de onderhandelingen zonder medewerking en buiten medeweten van belanghebbende plaatsvonden. ’s Hofs uitspraak moet dan ook in strijd worden geacht met hetgeen in het geding is gebleken.
Voorts is belanghebbende van oordeel dat de door het Hof aangevoerde gronden – indien juist – slechts tot de uitspraak hadden kunnen leiden dat alleen het gedeelte van het aandeel in de transfersom hetwelk hij van de voetbalvereniging ‘’De Graafschap’’ heeft ontvangen, tot de belastbare opbrengst van zijn arbeid als voetballer behoort. Het is immers het sluiten van de overeenkomst met De Graafschap welke het Hof in zijn tweede overweging omtrent het geschil als oorzaak voor het ontstaan van het samenstel van rechten en plichten aanwijst; ‘’ ‘’de vereniging waarvoor hij tot dan toe speelde’’ ‘’.
Al met het Hof aannemende dat tussen belanghebbende en De Graafschap een overeenkomst volgens het vastgestelde model heeft bestaan, kan niet worden aangenomen dat tot de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ook de aanspraak op het Feyenoord-gedeelte van het transfersom-aandeel behoort.
De enige voor ontvangst van het transfersom-aandeel vereiste factor waarop belanghebbende invloed had, was de hoedanigheid van contractvoetballer.
Aangezien het bezit van een hoedanigheid echter geen redenen oplevert voor heffing van belasting ingevolge artikel 28 Besluit Inkomstenbelasting, is belanghebbende van oordeel dat het aandeel in de transfersom ten onrechte tot zijn belastbaar inkomen wordt gerekend.’’;
Overwegende dienaangaande:
dat het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 1957 - naast zijn betrekking van winkelbediende - contractvoetbalspeler was in den zin van artikel 1 van het Reglement Betaald Voetbal van den Koninklijken Nederlandschen Voetbalbond en als zodanig bij den aanvang van het jaar 1957 een contract had met een voetbalvereniging te Doetinchem;
dat het Hof in zijn overwegingen omtrent het geschil kennelijk ervan is uitgegaan, dat de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en deze voetbalvereniging ingevolge het door deze partijen gesloten contract mede werd beheerst door bedoeld reglement, en op grond hiervan heeft beslist, dat tot het samenstel van rechten en plichten, door het sluiten van deze op het verrichten van diensten gerichte overeenkomst ontstaan, mede behoorde de aanspraak, welke aan belanghebbende op grond van dat reglement toekwam, indien hij - anders dan op eigen verzoek - werd overgeschreven naar een andere vereniging dan die, waarvoor hij tot dusver had gespeeld;
dat deze beslissing, die naar den eis der wet met redenen is omkleed, van feitelijken aard is, zodat de juistheid daarvan in cassatie niet kan worden getoetst;
dat het Hof, uitgaande van deze feitelijke beslissing, het aan belanghebbende ingevolge het reglement wegens zijn overschrijving van de voetbalvereniging te Doetinchem naar een voetbalvereniging te Rotterdam uitgekeerde bedrag terecht heeft aangemerkt als opbrengst van arbeid van belanghebbende als voetballer en zulks niet alleen voor het bedrag dat hij ontving van de vereniging die hij verliet, doch ook voor de som die hem werd betaald door de vereniging waarvoor hij ten gevolge van de overschrijving in het vervolg als contractvoetbalspeler arbeid ging verrichten;
dat belanghebbendes grieven mitsdien niet gegrond zijn;
Verwerpt het beroep.
Gedaan bij de Heren Boltjes, Vice-President, van Rijn van Alkemade, van der Loos, Korthals Altes en Kisch, Raden, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter Raadkamer van den achtsten November 1900 één en zestig, in tegenwoordigheid van den Substituut-Griffier Geppaart.