HR, 08-04-2005, nr. 40 052
ECLI:NL:HR:2005:AT3409
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2005
- Zaaknummer
40 052
- LJN
AT3409
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT3409, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑04‑2005; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8:42 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
BNB 2005/185 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
WFR 2005/561, 1
WFR 2005/608, 1
V-N 2005/20.5 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/479 met annotatie van Hassel
Uitspraak 08‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Art. 8:42, lid 1, Awb.
Nr. 40.052
8 april 2005
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 2003, nr. P02/00072, betreffende na te melden navorderingsaanslagen en nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 356.286, ƒ 554.103, ƒ 284.685, ƒ 250.901, ƒ 245.013, ƒ 458.494 en ƒ 311.982, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 1999 een nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 200.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.A. Meijer, advocaat te Den Haag.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Onderdeel 3 van het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte geen enkele betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek (hierna: gvo). Deze klacht faalt reeds op de grond dat de stukken van het gvo geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Voorts bevatten de stukken van het geding geen gegevens of aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur beschikte over de stukken van het gvo, zodat het Hof ook niet kan worden verweten dat het had kunnen dan wel moeten onderkennen dat de Inspecteur niet volledig heeft voldaan aan de in artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.2. Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2005.