Hof Leeuwarden, 13-01-2006, nr. 04/0498
ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9906, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
13-01-2006
- Zaaknummer
04/0498
- LJN
AU9906
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9906, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 13‑01‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:AZ7378, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:AZ7378
- Wetingang
art. 4 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de donaties in de heffing van omzetbelasting betrokken dienen te worden.
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 04/00498 13 januari 2006
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van Stichting X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Met dagtekening 28 oktober 2003 is aan de belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 27.417,-- aan omzetbelasting.
1.2. De belanghebbende heeft tegen voormelde naheffingsaanslag tijdig een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 5 juni 2004 belanghebbendes bezwaren afgewezen en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend dat op 11 juni 2004 bij het gerechtshof is ingekomen. Op 28 oktober 2004 zijn de gronden van het beroep (met bijlagen) ontvangen. Van de inspecteur is op 18 oktober 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 21 oktober 2005, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen namens de belanghebbende mr. A, alsmede namens de inspecteur mr. B, bijgestaan door de heer C.
1.6. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. Tevens heeft hij zonder bezwaar van de inspecteur informatiebrochures van de belanghebbende overgelegd.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1. De belanghebbende is opgericht op 27 juli 1990. Zij stelt zich blijkens de ter zitting overgelegde blauwe informatiemap onder andere ten doel:
- het tegen een betaalbare prijs organiseren van reizen naar Indonesië;
- de daaruit voortvloeiende gelden aan te wenden voor het bieden van steun aan de bevolking op economisch, sociaal en cultureel gebied, een en ander in de ruimste zin van het woord;
- het opzetten van projecten.
De belanghebbende is ondernemer in de zin van de omzetbelasting-wetgeving.
2.2. Belangstellenden kunnen gratis een algemene folder ontvangen, getiteld 'Tijd voor Azië' (ter zitting overgelegd). Bij deze folder is onder andere een acceptgiro gevoegd, met daaraan bevestigd een briefje met de volgende tekst:
'Een reis boeken bij de belanghebbende is alleen mogelijk voor donateurs. Wij vragen een donatie van € 12,-- per persoon per reis over te maken op gironummer 6234593. Na ontvangst van uw donatie krijgt u de uitgebreide informatiemap met daarin o.a. van alle reizen een reisbeschrijving en het boekingsformulier toegestuurd.'
2.3. De donaties worden apart geadministreerd. Zij worden niet verrekend met de reissom. Ter zake van betaalde donaties bestaat geen recht op teruggave. Ook niet wanneer een geboekte reis niet doorgaat. In die situatie kan de donatie verrekend worden met een reis die later plaatsvindt. In het jaar 2005 heeft circa 3 à 4 percent van de reizigers niet gedoneerd. De belanghebbende voert ter zake geen incassobeleid.
2.4. Als donateur ontvangt men periodiek informatie over het reilen en zeilen van de belanghebbende en de ontwikkelingen rondom de projecten.
2.5. Bij een voorgaand boekenonderzoek heeft de belastingdienst het standpunt ingenomen dat de donatie de vergoeding is voor een voor de omzetbelasting belaste prestatie. Belanghebbende is toen meegedeeld dat vanaf 1998 over de ontvangen donaties omzetbelasting diende te worden aangegeven en betaald. Tijdens een in het jaar 2003 ingesteld boekenonderzoek over de jaren 1998 tot en met 2002 blijkt dat de belanghebbende de donaties niet in de omzetbelastingheffing heeft betrokken, hetgeen heeft geresulteerd in het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag. Er is geen boete opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de donaties in de heffing van omzetbelasting betrokken dienen te worden, welke vraag de belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2. De belanghebbende is primair van mening dat de donaties vrijwillige bijdragen zijn ter ondersteuning van haar doelstelling. Subsidiair stelt zij dat de donaties opgaan in de hoofdprestatie, het boeken van een reis. Op deze prestatie is het tarief van nihil van toepassing.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de donatie een vergoeding is voor de ontvangst van de informatiemap en het recht een reis te boeken. Deze prestaties zijn belast naar het algemene tarief. De donatie kan zijns inziens niet als een onderdeel van de reisvergoeding worden gezien. Het beroep acht hij echter gegrond omdat de naheffingsaanslag door een rekenfout te hoog is vastgesteld. De inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot op € 26.001,--.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, de pleitnota en hetgeen ter zitting is gezegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Wet - voor zover hier van belang - zijn diensten alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen, welke tegen vergoeding worden verricht. Artikel 8, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de belasting wordt berekend over de vergoeding.
4.2. Gezien het onder 2.2 vermelde kan bij de belanghebbende alleen een reis worden geboekt door donateurs. Voorafgaande aan de ontvangst van uitgebreide informatie over de reizen die de belanghebbende aanbiedt, dienen de donateurs een bedrag te betalen van € 12,-- (voorheen ƒ 25,--). Aldus heeft de belanghebbende naar het oordeel van het hof aan de donateurs tegen betaling, te weten de donatie, het recht verleend bij haar een reis te boeken. Met het tegen betaling verlenen van dit recht heeft de belanghebbende een dienst in de zin van artikel 4 van de Wet verricht. De inspecteur heeft de vergoeding voor deze dienst op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Wet terecht in de heffing betrokken.
4.3. Aan dit oordeel doet het onder 2.3 vermelde niet af. Voor zover niet direct een reis wordt geboekt of de geboekte reis niet doorgaat, blijft de betaalde donatie immers op naam van de donateur gereserveerd, zodat later alsnog een reis kan worden geboekt. Ook de omstandigheid dat de donateurs periodiek informatie van de belanghebbende ontvangen over het reilen en zeilen van de Stichting en haar projecten noopt niet tot een andere conclusie. Weliswaar ontvangen blijkbaar alleen de donateurs deze informatie, maar de informatie wordt onverplicht verstrekt - het tegendeel is het hof in ieder geval niet gebleken - zodat de donateurs daar geen recht op kunnen doen gelden. Dat ook de belanghebbende te maken heeft met wanbetalers maakt vorenstaande evenmin anders nu gezien het vorenstaande de vergoeding wèl verschuldigd is.
4.4. Anders dan de belanghebbende voorstaat kan het recht om een reis te boeken naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een nevenprestatie die het fiscale regiem van de hoofdprestatie (het organiseren van de reis) dient te volgen. De prestaties worden immers afzonderlijk aangeboden, ieder tegen een eigen vergoeding en vinden plaats op een verschillend tijdstip. Voor de afnemer zal, gelet op de duidelijk tekst zoals weergegeven onder 2.2, van meet af aan duidelijk zijn dat sprake is van verschillende prestaties en niet van een pakket, bestaande uit een hoofdprestatie en een nevenprestatie. Evenmin kan worden gezegd dat de prestaties kunstmatig uit elkaar zijn gehaald. De vergoeding is door de inspecteur dan ook naar het juiste tarief in de heffing betrokken.
4.5. Gelet op vorenoverwogenen treffen belanghebbendes grieven geen doel. Wel dient het beroep op grond van het onder 3.3 vermelde, gegrond verklaard te worden.
5. De proceskosten.
Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof bepaalt deze kosten op € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. De beslissing.
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vermindert de naheffingsaanslag tot op een bedrag van € 26.001,--;
verstaat dat het griffierecht van € 273,-- aan de belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden ten bedrage van € 644,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 13 januari 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en
voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 18 januari 2006 afschrift per aangetekende post
verzonden aan beide partijen.