HR, 20-09-2002, nr. 37 128
ECLI:NL:HR:2002:AE7857
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2002
- Zaaknummer
37 128
- LJN
AE7857
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE7857, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑09‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2002/374 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
Belastingadvies 2002/2.5
WFR 2002/1402, 2
V-N 2002/48.27 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/1397 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Uitspraak 20‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 37.128
20 september 2002
cl
gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2001, nr. BK-99/01600, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ a.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur der gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ b.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Met hetgeen het Hof in 6.4 en 6.5 van zijn uitspraak heeft overwogen, heeft het, mede gelet op de verwijzing in 6.3 naar het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1994, nr. 28837, BNB 1994/135, tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel de drijvende steigers moeten worden aangemerkt als werken die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven, en dus als gebouwde eigendommen in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Derhalve is in de bij de onderhavige beschikking vastgestelde waarde van de jachthaven - een samenstel, in de zin van dat artikel, van ongebouwd eigendom en gebouwde eigendommen - terecht de waarde van die steigers begrepen. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2002.