HR, 22-10-2010, nr. 09/04077
ECLI:NL:HR:2010:BO1393
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-10-2010
- Zaaknummer
09/04077
- LJN
BO1393
- Roepnaam
Ruilarresten
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO1393, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑10‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2009:BL7430, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2009:BL7430, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/336 met annotatie van A.O. LUBBERS
FED 2010/122 met annotatie van R. RUSSO
Belastingadvies 2010/22.3
V-N 2010/54.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/2558 met annotatie van Dr. W. Bruins Slot
Uitspraak 22‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 3.25 Wet IB 2001. De zogenoemde ruilarresten kunnen ook van toepassing zijn op transacties met voorraden.
Partij(en)
Nr. 09/04077
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
22 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. en X1 Holding B.V. (rechtsopvolgsters van G Holding B.V.) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 november 2009, nr. 08/00478, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/1149) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende was onderdeel van de X-groep. Tot de X-groep behoort onder meer A B.V. (hierna: Beleggingsmaatschappij), die de beleggingstak van de groep vormt. Tot de groep behoren verder een aannemingstak en een projectontwikkelingstak, die in andere groepsmaatschappijen zijn ondergebracht.
3.1.2.
In juli 1995 heeft Beleggingsmaatschappij, die met onder andere belanghebbende deel uitmaakte van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, een stuk grond gekocht, gelegen in het uitbreidingsplan "B" in de gemeente Q. Blijkens de koopovereenkomst zou Beleggingsmaatschappij de aankoopprijs betalen "bij de levering, welke geschiedt bij ingebruikname door koper ten behoeve van de bouw van woningen of andere gebouwen doch uiterlijk 1 mei 2003".
3.1.3.
Bij overeenkomst van 10 juli 1995 heeft C B.V. (hierna: C) de onverdeelde helft van de grond van Beleggingsmaatschappij gekocht. Blijkens de considerans van de daartoe gesloten overeenkomst was het de bedoeling dat beide partijen "activiteiten zullen ontplooien en werkzaamheden zullen verrichten in het kader van de ontwikkeling van het gebied "B"." Verder spraken partijen bij die overeenkomst het volgende af:
"(...)
4. Het op de grond van de gekochte grond toegekende bouwvolume komt toe aan A
- 5.
Het bouwrijp en woonrijp maken zal geschieden door C.
(...)"
- 3.1.4.
De grond is bij notariële akte van 29 juni 1999 aan Beleggingsmaatschappij en aan C, ieder voor de onverdeelde helft, geleverd. In de periode 1999 tot en met 2003 hebben Beleggingsmaatschappij en C de grond, telkens voor een periode van een jaar, verpacht.
- 3.1.5.
De grond staat bij Beleggingsmaatschappij op de balans onder het hoofd materiële vaste activa, waaronder naast de grond de aan de groep verhuurde bedrijfsgebouwen en terreinen staan.
- 3.1.6.
In april 2003 hebben Beleggingsmaatschappij en C een gedeelte van de grond verkocht aan E B.V., een 100 percent zustervennootschap van Beleggingsmaatschappij, welke met ingang van 1 januari 2003 niet langer deel uitmaakt van de fiscale eenheid met onder andere belanghebbende. Bij deze verkoop is een boekwinst behaald van € 672.865.
- 3.2.
Het Hof heeft - voor zover van belang in cassatie - geoordeeld dat de door Beleggingsmaatschappij verkochte grond vanaf de aankoop uitsluitend voor de omzet bestemd was en daarom niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad gekwalificeerd moet worden. Het Hof heeft hierop de toepassing van de zogenoemde ruilarresten laten afstuiten. Tegen dit laatste oordeel keren zich de middelen.
- 3.3.1.
De zogenoemde ruilarresten zien op gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht.
- 3.3.2.
Uit hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, volgt dat de zogenoemde ruilarresten in beginsel toepassing kunnen vinden op de ruil van alle soorten activa. 's Hofs oordeel dat aan de toepassing van de zogenoemde ruilarresten niet wordt toegekomen omdat de grond niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad gekwalificeerd moet worden, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. tevens HR 1 november 1989, nr. 25303, BNB 1990/62). De middelen worden derhalve terecht voorgesteld. Zij kunnen echter niet tot cassatie leiden. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende de specifiek voor de toepassing van de zogenoemde ruilarresten benodigde feiten en omstandigheden voor de Rechtbank of het Hof heeft aangevoerd.
- 4.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. J.A.C.A. Overgaauw.