FED 1998/506
Renteloos uitstel van betaling geldt slechts voor bedrijfsopvolging. Gelijkheidsbeginsel afgewezen
HR 06-05-1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2507, m.nt. J.J. Vetter
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 mei 1998
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Bellaart; Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van; Meij
- Zaaknummer
33 018
- Noot
J.J. Vetter
- LJN
AA2507
- JCDI
JCDI:ADS227567:1
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Invordering (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:AA2507, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑05‑1998
- Wetingang
Art. 25, derde lid, art. 28, tweede lid en art. 30 Invorderingswet; art. 2 tot en met 5 Uitvoeringsbesluit Invorderingswet (tekst 1994)
Essentie
Renteloos uitstel van betaling geldt slechts voor bedrijfsopvolging. Gelijkheidscommit; beginsel afgewezen
Samenvatting
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 25, derde lid en art. 28, tweede lid van de Invorderingswet - welke regeling voorheen was opgenomen in art. 59a Successiewet 1956 - heeft de regeling (uitstel van betaling zonder verschuldigdheid van invorderingsrente) tot doel tegemoet te komen aan liquiditeitsproblemen die zich kunnen voordoen bij bedrijfsopvolging ten gevolge van het overlijden van de ondernemer en die de continuïteit van de onderneming in gevaar kunnen brengen. Naar het oordeel van de wetgever kunnen bedoelde liquiditeitsproblemen zich niet alleen voordoen bij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.