BNB 1990/102
HR, 20-12-1989, nr. 25 469
HR 20-12-1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4182, m.nt. F. Ploeger
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 december 1989
- Magistraten
Royer; Jansen; Linde, Van Der; Bellaart; Korthals Altes
- Zaaknummer
25 469
- Noot
F. Ploeger
- LJN
ZC4182
- JCDI
JCDI:ADS660280:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1989:ZC4182, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑1989
- Wetingang
(Art. 17 Wet ARB jis. art. 1, letter a, Wet OB 1968 en 21, eerste lid, AWR; art. 27, tweede lid, AWR jo. art. 6, eerste lid, EVRM; art. 21, eerste lid, AWR jo. art. 6, tweede lid, EVRM; artt. 18, eerste lid, en 21, eerste lid, AWR jo. art. 6, derde lid, letter a, EVRM)
Samenvatting
Zijn transacties in onroerend goed door belanghebbende verricht in het kader van zijn onderneming? Meer ernstig geval van grove schuld? Onvoldoende motiveringen.
Ook met betrekking tot de zgn. ,,major offences'' geeft de wet de belastingplichtige voldoende mogelijkheid zich tegen het kwijtscheldingsbesluit van de inspecteur te verweren.
De bewijslast van opzet of grove schuld rust op de inspecteur.
De gronden voor de verhoging moeten de belastingplichtige in bijzonderheden en uiterlijk op het tijdstip van de aanslag worden medegedeeld
Belanghebbende verrichtte ondernemingsactiviteiten, bestaande uit taxaties van en bemiddeling bij transacties betreffende onroerende goederen. In zijn prive-administratie kwamen twee ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.