Belastingplicht directiepensioenlichaam

Documentgegevens:

HR 21-09-2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC8110, m.nt. J.A.G. van der Geld

Instantie: Hoge Raad
Datum: 21 september 2001
Magistraten: Zuurmond; Brunschot, van; Vliet, van; Lourens; Bavinck
Zaaknummer: 35857
Conclusie: A-G mr. Van Kalmthout
Noot: J.A.G. van der Geld
LJN: ZC8110
JCDI: JCDI:ADS888382:1
Vakgebied(en): Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Brondocumenten: ECLI:NL:PHR:2001:ZC8110, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑09‑2001
ECLI:NL:HR:2001:ZC8110, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑09‑2001
Wetingang: Art. 26 IVBPR; Opgewekt vertrouwen; art. 5, onderdeel b, onder 28, en art. 8 Wet Vpb. 1969 jo. art. 9 Wet IB 1964

Essentie

Samenvatting

Belanghebbende, een directiepensioenstichting, heeft in 1977 de pensioenverplichtingen overgenomen die BV A heeft jegens haar directeur-grootaandeelhouder en diens nabestaanden.

HR: De uitzondering voor directiepensioenlichamen van de vrijstelling voor pensioenlichamen is niet in strijd met art. 26 IVBPR.

De stelling van belanghebbende dat zij haar pensioenverplichtingen op de openingsbalans per 1 januari 1992 moet waarderen met inachtneming van een rekenrente van 8% en dat zij deze verplichtingen op de eindbalans mag waarderen met toepassing van een rekenrente van 4%, wordt verworpen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van de Advocaat-Generaal dat het Hof de pensioenbrief ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.