HR, 21-03-2008, nr. 43 966
ECLI:NL:HR:2008:BC7256
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-03-2008
- Zaaknummer
43 966
- LJN
BC7256
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC7256, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑03‑2008; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2008/207 met annotatie van M.W.C. FETERIS
Belastingadvies 2008/9.2
V-N 2008/15.2 met annotatie van Redactie
Uitspraak 21‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Artikel 52 AWR; Bewaarplicht in de computer ingevoerde detalgegevens van bestellingen (afhaalrestaurant)?
Nr. 43.966
21 maart 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van v.o.f. X1 te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 februari 2007, nr. 05/00005, betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001, het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 en het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd, alsmede boeten. De naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 alsmede de daarbij opgelegde boete vernietigd, en de overige naheffingsaanslagen en boeten verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris en belanghebbende hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende exploiteert een restaurant annex afhaalcentrum en gebruikt daarbij een geautomatiseerd bestellingen- en afrekensysteem. Belanghebbende heeft de 'detailgegevens' van de door middel van bestelcomputers in het systeem ingevoerde bestellingen, onder meer betreffende de bij elke bestelling behorende gerechten en dranken, niet bewaard. Belanghebbende heeft wel prints bewaard van totaaloverzichten per dag, waarop stond aangegeven het totale bedrag van de bestelling per klant en het tijdstip van de gedane bestellingen.
3.2. De Inspecteur heeft uit een zijnerzijds ingesteld onderzoek geconcludeerd dat niet alle gedane bestellingen/betalingen in de verantwoorde omzet zijn opgenomen en heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet volledig heeft voldaan aan haar verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) en artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto artikel 31 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en artikel 39 van laatstgenoemde wet. Hiervan uitgaande heeft de Inspecteur schattenderwijs de omzetten bepaald en op basis daarvan de onderhavige naheffingsaanslagen en boeten opgelegd.
4. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
5.1. Het Hof heeft met betrekking tot het jaar 2002 geoordeeld dat belanghebbende de bewaarplicht van artikel 52 van de AWR niet heeft verzaakt, zodat ter zake van de uitspraak inzake de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 artikel 27e van de AWR niet van toepassing is. Hiertegen keert zich het middel.
5.2.1. Het middel behelst onder meer klachten over 's Hofs oordeel dat de detailgegevens van de bestellingen geen deel uitmaken van de boeken en bescheiden ten aanzien waarvan het tot de eisen van het door belanghebbende geëxploiteerde bedrijf behoort om deze te bewaren.
5.2.2. Ingevolge artikel 52, lid 1, van de AWR diende belanghebbende de detailgegevens van de in de bestelcomputers ingevoerde bestellingen te bewaren indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang waren. Nu de Inspecteur voor het Hof heeft aangevoerd dat het door belanghebbende gebezigde in 3.1 omschreven systeem niet waarborgde dat de met behulp van dat systeem vervaardigde totaaloverzichten per dag alle bestellingen, en de daarop gevolgde betalingen, omvatten zoals die op de desbetreffende dag in de bestelcomputers waren ingevoerd, omdat eenmaal ingevoerde bestellingen gemuteerd of verwijderd konden worden, en het Hof die stelling niet heeft verworpen, moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat de (niet-gemuteerde en niet-verwijderde) detailgegevens van de bestellingen van belang waren voor de belastingheffing, zodat deze door belanghebbende hadden moeten worden bewaard. Door het wissen van die detailgegevens ging immers in dat geval de mogelijkheid verloren om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop. 's Hofs bestreden oordeel geeft derhalve bij voormeld uitgangspunt blijk van een onjuiste opvatting van artikel 52, lid 1, van de AWR. De in het middel besloten liggende, hierop gerichte klacht slaagt.
5.3. Voorzover het middel een klacht behelst over 's Hofs oordeel dat het niet bewaren van de digitale gegevens inzake de dagontvangsten naast dezelfde gegevens op papier niet in strijd is met het bepaalde in artikel 52 van de AWR, faalt het. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5.4. Gelet op het hiervoor onder 5.2.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2008.