HR, 16-12-1998, nr. 33 781
ECLI:NL:HR:1998:AA2602
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-1998
- Zaaknummer
33 781
- LJN
AA2602
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2602, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑12‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1999/145 met annotatie van G. Slot
V-N 1999/8.17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑12‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten venootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 september 1997 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 885.700,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een ver oordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, en de raadsheren Bellaart en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff en in het openbaar uitgesproken.