Hof 's-Gravenhage, 30-06-2009, nr. BK-08/00073
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2411
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-06-2009
- Zaaknummer
BK-08/00073
- LJN
BJ2411
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2411, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑06‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2009/53.13 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/1942
Uitspraak 30‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Goed koopmansgebruik. De toerekening van uitgaven
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00073
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 30 juni 2009
op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 januari 2008, nr. AWB 06/10371 VPB, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 56.001.
1.2. Bij uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (hierna: de Inspecteur), gedagtekend 12 december 2006, is belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen. Op 7 april 2007 heeft de Inspecteur, nadat belanghebbende beroep had ingesteld, de aanslag ambtshalve verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 44.848.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 281. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag gehandhaafd, zoals deze luidt nadat deze bij beschikking van 7 april 2007 is verminderd.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 428. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde, kan in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten die de rechtbank in onderdeel 2 van de bestreden uitspraak heeft vastgesteld, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende ter zake van de in de jaren 2005 tot en met 2008 verschuldigde huurpenningen, in het onderhavige jaar de contante waarde van de over de jaren 2005 tot en met 2008 verschuldigde huurtermijnen, ten laste van de winst kan brengen, hetgeen belanghebbende bepleit, doch de Inspecteur betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat het daarbij gaat om een bedrag van € 102.529.
4.2. Belanghebbende stelt dat zij het bedrijfspand door een in 2004 genomen besluit tot reorganisatie en de verplaatsing van de ondernemingsactiviteiten, in welk kader eveneens is besloten de vestiging in [Q] te sluiten, niet meer voor de normale bedrijfsuitoefening kan gebruiken, dat zij het huurcontract niet tussentijds kan opzeggen, dat de verhuur van het bedrijfspand aan derden - mede door de hoge huurprijs - niet mogelijk is, en dat het bedrijfspand haar onderneming in de jaren 2005 tot en met 2008 derhalve geen enkel nut meer oplevert.
4.3. De Inspecteur stelt zich in wezen op het standpunt dat belanghebbende in de jaren 2005 tot en met 2008 tegenover de betaling van huur de beschikking houdt over het bedrijfspand en dat het haar vrijstaat het bedrijfspand, al dan niet tegen een lagere huur dan de huur die zij aan de eigenaar betaalt, onder te verhuren of op andere wijze rendabel te maken, en dat daarom geen redenen aanwezig zijn het belastbare bedrag nader te verlagen.
4.4. Belanghebbende concludeert uiteindelijk, na wijziging van haar standpunt in de loop van het geding, tot vermindering van de aanslag tot een met een belastbaar bedrag van nihil en tot vaststelling van het verlies over 2004 op een bedrag van € 57.681.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. In een geval als het onderhavige, waarbij voor de duur van het lopende huurcontract tegenover de toekomstige betaling van huur een prestatie staat in die zin dat het bedrijfspand door de verhuurder feitelijk ter beschikking aan de onderneming van belanghebbende wordt gesteld, is in beginsel het vormen van een voorziening dan wel een andere passiefpost voor de in de toekomst verschuldigde huurpenningen niet mogelijk.
5.2. Gelet op de door belanghebbende gestelde en door de Inspecteur niet dan wel onvoldoende weersproken feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven, is er echter reden gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval een uitzondering op voormelde hoofdregel te maken. De in de jaren 2005 tot en met 2008 verschuldigde huurpenningen zijn op een rechtsverhouding gebaseerde afdwingbare verplichtingen. De toerekening van betalingen die in die jaren zullen worden gedaan aan een belastingjaar, dient te worden gebaseerd op het matchingbeginsel: de uitgaven dienen ten laste van de winst van het belastingjaar te worden gebracht dat aan het desbetreffende jaar valt toe te rekenen.
5.3. Het besluit de ondernemingsactiviteiten van belanghebbende te verplaatsen naar [Z] is eind 2004 genomen in het kader van de interne reorganisatie binnen de groep waarvan belanghebbende deel uitmaakt. Belanghebbende heeft gesteld dat het ultimo 2004 voorzienbaar was dat het niet mogelijk zou zijn het bedrijfspand in de jaren 2005 tot en met 2008 onder te verhuren of op andere wijze rendabel te maken, hetgeen door de Inspecteur niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Derhalve moet worden geoordeeld dat het besluit tot reorganisatie tot gevolg heeft dat het bedrijfspand geen nut meer oplevert in de ondernemingsuitoefening van belanghebbende vanaf 2005. Naar 's Hofs oordeel moet dat gevolg worden toegerekend aan het jaar waarin dat besluit is genomen, te weten 2004.
5.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat het hoger beroep gegrond is.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 428 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof :
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- vermindert de aanslag tot op nihil,
- stelt het voor verrekening vatbare verlies van het jaar 2004 vast op € 57.681,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 428 aan griffierecht te vergoeden,
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en Ph.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 30 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.