Hof Leeuwarden, 09-04-2004, nr. 02/1584
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8033
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
09-04-2004
- Zaaknummer
02/1584
- LJN
AO8033
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8033, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 09‑04‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
V-N 2004/39.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 09‑04‑2004
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1584/02 9 april 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Belastingdienst Ondernemingen te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/
premie volksverzekeringen over het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende werd op grond van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964, zoals deze wet voor het onderhavige jaar gold aanvankelijk een aanslag inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 2.112,-- negatief.
1.2 Met dagtekening 13 april 2002 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 12.670,--.
1.3 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 juni 2002 het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.4 Het beroepschrift (met bijlagen) van de belanghebbende is op 12 juli 2002 ter griffie van het hof ingekomen.
1.5 De inspecteur heeft een op 7 oktober 2002 ingekomen
verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.6 Bij een op 1 december 2003 bij het hof ingekomen brief heeft
de belanghebbende een pleitnota, vergezeld van een drietal bijlagen ingediend.
1.7 Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 10 december 2003, gehouden te Leeuwarden, was aanwezig de inspecteur, bijgestaan door een medewerker. De belanghebbende is niet op deze zitting verschenen.
1.8 Op voormelde zitting heeft het hof het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de pleitnota van de belanghebbende. De inspecteur heeft dat gedaan bij een op 16 december 2003 bij het hof ingekomen pleitnota. Bij brief van 14 januari 2004 heeft de belanghebbende gereageerd op de pleitnota van de inspecteur. Tevens heeft zij aangegeven dat zij niet bij de nadere mondelinge behandeling van het beroep op 19 januari 2004 aanwezig zou zijn.
1.9 Bij de nadere mondelinge behandeling van de zaak op 19 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, was aanwezig de inspecteur. De belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.10 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet
de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1 De belanghebbende is geboren op 7 februari 1959. In het
onderhavige jaar was zij gehuwd.
2.2 Vanaf 1 oktober 1997 is de belanghebbende gestart met het geven
van yogalessen. Als winst uit onderneming heeft zij in 1998 ter zake van de yogalessen een bedrag van ƒ 2.102,59 aangegeven. De berekening hiervan is op een viertal bijlagen bij de aangifte gevoegd. Daaruit blijkt onder andere dat de omzet ƒ 3.415,34 bedroeg en de kosten ƒ 1.312,75. In de aangifte claimt de belanghebbende een zelfstandigenaftrek (inclusief startersaftrek) van ƒ 14.782,--.
2.3 Naast haar winst uit onderneming heeft belanghebbende
inkomsten uit arbeid en uitkering aangegeven van respectievelijk
ƒ 8.877,-- en ƒ 2.187,--.
2.4 Bij de aanslagregeling is belanghebbendes aangifte slechts
gecorrigeerd ten aanzien van de in aftrek gebrachte subsidie eigen
woning. Voor het overige is de aangifte gevolgd. Een nader onderzoek naar het ondernemerschap en de zelfstandigen- en startersaftrek is toen achterwege gelaten omdat onderhavig jaar door de inspecteur werd beoordeeld als een aanloopjaar van de onderneming.
2.5 Nadat uit de aangifte over het jaar 2000 bleek dat het netto
resultaat van de yogalessen afnam, zijn er bij de aanslagregeling vragen gesteld en is een boekenonderzoek ingesteld. Op grond van de hieruit gebleken feiten heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ter zake van de yogalessen geen sprake is van winst uit onderneming maar van andere inkomsten uit arbeid. De bij aanslagregeling verleende zelfstandigen- en startersaftrek heeft hij vervolgens bij de onderhavige navorderingsaanslag nageheven.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de
navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 De belanghebbende is - kort samengevat - van mening dat navorderen niet mogelijk is wegens het ontbreken van een nieuw feit. Verder vindt zij dat de inspecteur zijn standpunten onvoldoende heeft gemotiveerd en onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.3 De inspecteur stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit voor zowel het niet accepteren van het ondernemerschap als het corrigeren van de zelfstandigen- en startersaftrek. Zijn standpunten acht hij voldoende gemotiveerd en van onzorgvuldig handelen is zijns inziens geen sprake.
3.4 Dat bij belanghebbende geen sprake is van kwade trouw is tussen partijen niet in geschil.
3.5 Voor een uitvoerige weergave van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen - voor zover hier van belang - kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.2 In het algemeen mag de inspecteur bij het vaststellen van de
aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belasting-plichtige in de aangifte vermeldt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Deze regel lijdt echter uitzondering als de inspecteur, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. In dat geval moet de inspecteur wel nader onderzoek doen.
4.3 Het hof is van oordeel dat de door de belanghebbende
ingediende aangifte over het jaar 1998 voor de inspecteur aanleiding had moeten zijn nadere gegevens in te winnen. Uit de bij de aangifte gevoegde vier bijlagen, die niet in summiere vorm zijn gedaan en waarin een overzicht wordt gegeven van de yogalessen en waaruit een omzet blijkt van ƒ 3.415,34, had de inspecteur, uitgaande van een minimaal uurtarief, kunnen begrijpen dat de belanghebbende wellicht niet als ondernemer kon worden aangemerkt en niet voor de zelfstandigen- en startersaftrek in aanmerking kwam. Voor de inspecteur had dit derhalve aanleiding moeten zijn om nadere gegevens in te winnen omtrent belanghebbendes ondernemerschap en het aantal aan de onderneming bestede uren.
Door dit na te laten heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof een ambtelijk verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat. Dit geldt te meer nu de inspecteur blijkens zijn opmerking dat het jaar 1998 bij aanslagregeling als aanloopjaar van de onderneming werd beschouwd, impliciet te kennen geeft dat de aangifte en de daarbij gevoegde bijlagen hem reden tot twijfel gaven ten aanzien van de in geschil zijnde punten.
4.4 Gelet op vorenoverwogene is belanghebbendes beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu van dergelijke kosten niet is gebleken.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep en de navorderingsaanslag
en
gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29,-- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld op 9 april 2004 door mr. Fransen, raadsheer en voorzitter, mrs. Drion en Van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op: 21 april 2004