Hof Leeuwarden, 22-10-2004, nr. 02/1978
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-10-2004
- Zaaknummer
02/1978
- LJN
AR4710
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑10‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2005/7.13 met annotatie van Redactie
Uitspraak 22‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag, of voor de berekening van de boekwinst op de onroerende zaken rekening kan worden gehouden met een waardedruk op de overige opstallen naast het woonhuis en het traditionele bedrijfsgedeelte, hetgeen door belanghebbende wordt verdedigd en door de inspecteur wordt ontkend.
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1978/02 22 oktober 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet) van f. 319.013,--, waarvan een bedrag van f. 254.251,-- belast naar het bijzonder tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 november 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk is ingekomen op 11 november 2002 en werd aangevuld bij schrijven (met bijlagen) van 10 januari 2003.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 1 december 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, zomede de inspecteur, bijgestaan door een medewerker van zijn eenheid.
Ter voormelde zitting hebben de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarbij de gemachtigde – zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur – daartoe een tweetal bijlagen heeft bijgevoegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende, geboren .. juli 19.., heeft tot 1 december 2000 een melkveehoudersbedrijf geëxploiteerd, hetwelk hij op die datum gedeeltelijk heeft gestaakt.
Tot zijn bedrijfsvermogen behoorden onder meer onroerende zaken, te weten een woonhuis, een traditioneel bedrijfsgedeelte, een ligboxenstal plus melkstal, een tweetal bijschuren en een werktuigenberging (hierna: de onroerende zaken).
In verband met het gedeeltelijk staken van zijn onderneming heeft belanghebbende de onroerende zaken per 31 december 2000 overgebracht naar zijn privé-vermogen.
In verband met het overbrengen van de onroerende zaken naar het privé-vermogen is de waarde daarvan vastgesteld door middel van een gezamenlijke taxatie bij wijze van minnelijke waardering. Blijkens dit op 2 januari respectievelijk 9 februari 2001 gedagtekende taxatierapport bedraagt de waarde in het economische verkeer, vrij van huur en gebruik van de onroerende zaken f. 575.000,-- overeenkomstig de volgende specificatie:
Erf en ondergrond behorend bij de woning f. 75.000,--
Erf en ondergrond behorend tot de bedrijfsgebouwen f. 145.000,--
Woonhuis en stookhut f. 175.000,--
Bedrijfsgedeelte boerderij f. 55.000,--
Ligboxenstal en melkstal f. 95.000,--
Bijschuur 1 f. 12.500,--
Bijschuur 2 f. 2.500,--
Werktuigberging f. 15.000,--
Totaal van de waardering f. 575.000,--
De taxateur namens belanghebbende heeft daarnaast zelfstandig de waarde in het economische verkeer in bewoonde staat van de onroerende zaken bepaald op f. 345.000,--, overeenkomstig de volgende specificatie:
Erf en ondergrond behorend bij de woning f. 45.000,--
Erf en ondergrond behorend tot de bedrijfsgebouwen f. 87.000,--
Woonhuis en stookhut f. 105.000,--
Bedrijfsgedeelte boerderij f. 33.000,--
Ligboxenstal en melkstal f. 57.000,--
Bijschuur 1 f. 7.500,--
Bijschuur 2 f. 1.500,--
Werktuigberging f. 9.000,--
Totaal van de waardering f. 345.000,--
Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende de hiervoor omschreven taxatie als uitgangspunt gehanteerd en in verband daarmee de boekwinst op de onroerende zaken berekend op f. 81.000,--, overeenkomstig de navolgende berekening:
f. 345.000,--
af: waarde in het economisch verkeer bij agrarisch
gebruik van:
erf en ondergrond woongedeelte
vrij te aanvaarden f. 30.000,--
erf en ondergrond bedrijfsgedeelten
vrij te aanvaarden f. 85.000,--
f. 115.000,-- x 60%
-/- f. 69.000,--
af: boekwaarde van de opstallen -/- f. 195.000,--
f. 81.000,--
Bij het opleggen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur de boekwinst op de onroerende zaken berekend op f. 165.000,--, overeenkomstig de volgende berekening:
Waarde vrij te aanvaarden Waarde bewoonde staat
volgens gezamenlijke taxatie
Woonhuis plus stookhut f. 175.000,00 x 68% f. 119.000,00
Bedrijfsgedeelte traditio-
nele kop-romp boerderij f. 55.000,00 x 68% f. 37.400,00
Ligboxenstal plus melkstal f. 95.000,00 x 100% f. 95.000,00
Bijschuur 1 f. 12.500,00 x 100% f. 12.500,00
Bijschuur 2 f. 2.500,00 x 100% f. 2.500,00
Werktuigenberging f. 15.000,00 x 100% f. 15.000,00
Erf en ondergrond
woonhuis f. 75.000,00 x 68% f. 51.000,00
Erf en ondergrond (alle)
bedrijfsgedeelten f. 145.000,00 x 80% f. 116.000,00
Totaal f. 575.000,00 f. 448.400,00
Af: waarde in het economische verkeer bij agrarisch
gebruik van:
erf en ondergrond
Woongedeelte
vrij te aanvaarden. f. 30.000,00 x 68% f. 20.400,00 -/-
Erf en ondergrond
bedrijfsgedeelten
vrij te aanvaarden f. 85.000,00 x 80% f. 68.000,00 -/-
af: boekwaarde opstallen f. 195.000,00 -/-
f. 165.000,00
Door een fout heeft de inspecteur de boekwinst gecorrigeerd met f. 88.400,- in plaats van met f. 84.000,--.
In verband met de hiervoor omschreven correctie heeft de inspecteur het aangegeven inkomen van f. 205.613,-- verhoogd – naast een thans niet in geschil zijnde correctie van f. 25.000,-- - tot een bedrag van f. 319.013,--, waarvan hij een bedrag van f. 254.251,-- heeft belast naar het hiervoor vermelde bijzondere tarief.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de
bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag, of voor de berekening van de boekwinst op de onroerende zaken rekening kan worden gehouden met een waardedruk op de overige opstallen naast het woonhuis en het traditionele bedrijfsgedeelte, hetgeen door belanghebbende wordt verdedigd en door de inspecteur wordt ontkend.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is – voorzover te dezen van belang, kort samengevat – gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
De desbetreffende opstallen waren zonder grote investeringen niet vrij te verhuren, terwijl hij flink heeft geïnvesteerd om die opstallen aan te passen aan zijn huidige bedrijfsvoering, namelijk het houden van paarden.
Zijn taxateur heeft vermeld, dat de desbetreffende opstallen niet gesplistst in onderelen verkocht kunnen worden, terwijl sprake is van een veel lagere waarde in bewoonde staat.
De ligboxenstal mag niet verhuurd worden voor andere doeleinden dan agrarische bedrijfsvoering, terwijl de bijschuren en werktuigberging in een zodanige staat zijn dat daar niets mee gedaan kan worden dan opslag van privé-zaken.
Hij bepleit een waardedruk voor die opstallen van 68%, zoals gehanteerd voor de woning en de boerderij.
Voorts merkt hij op, dat de inspecteur een rekenfout van f. 4.400,-- heeft gemaakt.
Hij concludeert tot een verlaging van het belastbaar inkomen tot een bedrag van f. 267.413,-- en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover – voorzover te dezen van belang, kort samengevat – aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
De desbetreffende losstaande bedrijfsopstallen zijn vrij opleverbaar en staan belanghebbende ter vrije beschikking, zodat er geen reden is om bij de berekening van de stakingswinst uit te gaan van een lager bedrag.
Hoewel er een rekenfout van f. 4.400,-- is gemaakt is dit onvoldoende voor een veroordeling in de proceskosten.
Hij concludeert tot het verlagen van het belastbare inkomen tot op een bedrag van f. 314.613,--.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Tussen partijen is niet in geschil – bij welk éénparig standpunt van partijen zij zich onder de gegeven omstandigheden niet op een juridisch onjuist uitgangspunt stellen – dat de onroerende zaken ter zake van het gedeeltelijk staken door belanghebbende van zijn onderneming dienen te worden overgebracht naar het privé-vermogen van belanghebbende.
Een zodanige overgang dient plaats te vinden naar de waarde in het economische verkeer, te weten de prijs die daarvoor bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
Vaststaat, dat partijen de waarde in het economische verkeer, vrij van huur en gebruik van de onroerende zaken in het kader van een minnelijke waardering hebben vastgesteld, waarbij te dezen in geschil is het antwoord op de vraag of de onroerende zaken andere dan woonhuis en het traditionele bedrijfsgedeelte, zomede de ondergrond, op een lagere dan de vrij te aanvaarden waarde in aanmerking kunnen worden genomen.
Belanghebbende – op wie daartoe de bewijslast rust – heeft, naar het oordeel van het hof, niet aannemelijk gemaakt, dat er te dezen aanleiding is van een lagere waarde uit te gaan dan de waarde in het economische verkeer, vrij van huur en gebruik, zoals deze door de taxateurs bij hun minnelijke taxatie is vastgesteld.
Opmerking verdient in dit verband overigens, dat de inspecteur bij het vaststellen van zijn correctie voor wat betreft erf en ondergrond van woongedeelte en bedrijfsgedeelten in afwijking van – gelijk hiervoor overwogen – een in aanmerking te nemen waarde in het economische verkeer vrij van huur en gebruik is uitgegaan van 68% respectievelijk 80% van die vrij te aanvaarden waarde.
Nu de taxateurs in hun taxatierapport onder meer aandacht hebben besteed aan de planologische bestemming, de milieuvergunning en het huidige gebruik, gaat het hof ervan uit, dat met alle eventuele relevante waardedrukkende factoren – waaronder de mogelijkheid het object al dan niet in onderdelen te verkopen - rekening is gehouden.
Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, nr. CRP 2001/1381. Het hof gaat daar evenwel aan voorbij nu de inspecteur het woonhuis met erf en ondergrond in aanmerking heeft genomen tegen 68% van de waarde in het economische verkeer in vrije staat, welk percentage gelet op de leeftijd van belanghebbende – geboren 11 juli 1937 – in overeenstemming is met de regeling van het besluit. Voor toepassing van dit percentage op de rest van de onroerende zaak bestaat naar het oordeel van het hof geen grond.
Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.
Het beroep is gegrond voorzover belanghebbende aanvoert – hetgeen door de inspecteur niet wordt weersproken – dat de correctie en daarmee het belastbare inkomen en het op grond van het bijzonder tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet te belasten gedeelte daarvan met f. 4.400,-- moeten worden verlaagd en worden vastgesteld op onderscheidenlijk f. 314.613,-- (€ 142.765,--) en f. 249.851,-- (€ 113.377,--).
Nu het beroep gegrond is, vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op € 966,--.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f. 314.613,-- (€ 142.765,--), waarvan een bedrag van f. 249.851,-- (€ 113.377,--) te belasten naar het bijzonder tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet;
bepaalt dat het betaalde griffierecht ad € 29,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur;
veroordeelt de inspecteur tot een vergoeding in de kosten van de procedure ad € 966,--, te betalen door de Staat der Nederlanden.
Gedaan op 22 oktober 2004 door prof. mr. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. Van der Meer, raadsheer en prof. dr. Dijstelbloem, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde griffier en door dezen ondertekend.
Op 27 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
.