Hof Amsterdam, 07-03-2005, nr. 04/00821
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT0297
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-03-2005
- Zaaknummer
04/00821
- LJN
AT0297
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT0297, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑03‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 6:22 Algemene wet bestuursrecht; art. 231 Gemeentewet; art. 225 Gemeentewet
- Vindplaatsen
Belastingblad 2005/1335
NTFR 2005/509
Uitspraak 07‑03‑2005
Inhoudsindicatie
De stadsdeelsecretaris van Amsterdam Oud-Zuid was van 1 jan. t/m 17 febr. 04 onbevoegd parkeercontroleurs te mandateren. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is dus onbevoegdelijk opgelegd en moet worden vernietigd; ook al is de stadsdeelsecretaris met terugwerkende kracht naderhand bevoegd geworden. Ook de uitspraak op bezwaar is onbevoegdelijk gedaan en dient vernietigd te worden; art. 6:22 Awb is niet van toepassing.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 3 maart 2004 ter griffie een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 26 februari 2004, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeer-belasting.
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 februari 2004 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar tegen de naheffingsaanslag afgewezen.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de naheffingsaanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Tiende Enkelvoudige Belastingkamer op 21 oktober 2004. Op die zitting is namens verweerder verschenen, mr. A, tot bijstand vergezeld van B.
Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
Verweerder heeft ter zitting overgelegd een zestal extracten uit het Boek der Besluiten van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, een kraskaart stadsdeel Amsterdam Oud Zuid 2, een schermprint van de naheffingsaanslag en de tekst van de Parkeerverordening 2002 van de gemeente Amsterdam met de daarbij behorende toelichting.
De zaak is vervolgens verwezen voor behandeling door de Vierde Meervoudige Belastingkamer.
Verweerder heeft met dagtekening 25 november 2004, 14 december 2004 en 15 december 2004 nadere stukken ingediend. De op 25 november 2004 ingediende stukken zijn naar belanghebbende doorgezonden.
Ter zitting van de Vierde Meervoudige Belastingkamer van 17 december 2004 is namens verweerder verschenen voormelde A, tot bijstand vergezeld van B, C, D, en E.
Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft hij overgelegd de tekst van de Verordening op de stadsdelen van de gemeente Amsterdam met de daarbij behorende toelichting.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De in de gemeente Amsterdam geldende Verordening op de stadsdelen (Verordening vastgesteld bij raadsbesluit van 26 januari 1994, nr. 34, gepubliceerd in Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgnr. 30, in de door verweerder overgelegde tekst; hierna: de Verordening) bevat onder meer de volgende bepalingen:
Titel I. Inleidende bepalingen.
Art. 1
1. De gemeente Amsterdam kent de volgende stadsdelen: (…)
Amsterdam Oud-Zuid (...)
Art. 2
Waar in deze verordening bepalingen van de Gemeentewet of de Kieswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt gelezen voor:
a gemeente: stadsdeel;
b gemeentebestuur: stadsdeelbestuur;
c Gemeenteraad: stadsdeelraad;
d Burgemeester en Wethouders: dagelijks bestuur;
e College: dagelijks bestuur;
f Burgemeester: voorzitter;
g wethouders: leden van het dagelijks bestuur;
h Gedeputeerde Staten: Burgemeester en Wethouders. (...)
Titel II. De inrichting en samenstelling van het stadsdeelbestuur. (…)
Hoofdstuk VII. De stadsdeelsecretaris.
Art. 26
1. In ieder stadsdeel is een stadsdeelsecretaris. (...)
Titel III. De bevoegdheid van het stadsdeelbestuur.
Hoofdstuk IX. Algemene bepalingen.
Paragraaf 1. Inleidende bepalingen.
(...)
Art. 28
1. De Gemeenteraad draagt, behoudens het bepaalde in art. 156 van de Gemeentewet, al zijn bevoegdheden over aan de stadsdeelraad.
2. Het College draagt, met inachtneming van artikel 165 van de Gemeentewet, al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel.
3. De burgemeester draagt, met inachtneming van art. 178 van de Gemeentewet, alle bevoegdheden van de burgemeester over aan de voorzitter van het stadsdeel. *
4. Van de overdracht, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn uitgezonderd de bevoegdheden opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlage, lijst A.
5. Het College en de burgemeester dragen ten behoeve van de uitoefening van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde bevoegdheden tevens over de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot het binnentreden van een woning.
* Art. 28, lid 3, is nog niet in werking getreden. Het lid treedt in werking op een nader door de Burgemeester te bepalen tijdstip. (...)
Titel VI. Overige Bepalingen (…)
Bijlage, lijst E.
Art. 55
1. Naast de bevoegdheden welke in art. 28 van deze verordening worden voorbehouden aan de Gemeenteraad en het College van Burgemeester en Wethouders, zijn eveneens niet overgedragen de bevoegdheden zoals deze zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlage, lijst E. (...)
BIJLAGE A, BEHORENDE BIJ DE VERORDENING OP DE STADSDELEN.
Lijst A. Stedelijke bevoegdheden.
Algemeen.
Het beslissen op beroepschriften en bezwaarschriften, gericht tegen besluiten op grond van bevoegdheden, opgenomen in deze lijst, alsmede het voeren van overige wettelijke procedures op grond van deze bevoegdheden. (...)
XVII. Financiën en belastingen.
1. Vaststelling en uitvoering van beleid inzake de gemeentelijke belastingen, (...)
BIJLAGE E, BEHORENDE BIJ DE VERORDENING OP DE STADSDELEN.
Lijst E. Bevoegdheden waarvan de overdracht op nader te bepalen tijdstippen plaatsvindt. (...)
XVII. Financiën en Belastingen.
De heffing, inning en invordering van:
? brandweerrechten;
? leges op grond van de Legesverordening, zolang in een stadsdeel nog geen door de stadsdeelraad vastgestelde en door de Kroon goedgekeurde legesverordening van kracht is. (...)
2.2. De toelichting op de Parkeerverordening 2002 (Verordening vastgesteld bij raadsbesluit van 16 januari 2002, nr. 5, gepubliceerd in Gemeenteblad 2002, afd. 3A, volgnr. 1, in de door verweerder overgelegde tekst) vermeldt onder meer:
Toelichting op de Parkeerverordening 2002.
Algemeen.
(...)
In de nota Parkeren is manoeuvreren is ondermeer verwoord dat het parkeerbeleid van Amsterdam zowel voor bewoners als bezoekers duidelijk en consistent moet zijn. Dit betekent dat het parkeerbeleid op essentiële onderdelen centraal dient te worden vastgesteld. Het gaat daarbij om ondermeer het vaststellen van het basisregime en andere zaken die niet specifiek gebonden zijn aan één bepaald stadsdeel. Zo worden in de onderhavige verordening regelingen getroffen ten behoeve van autodeelorganisaties, huisartsen, verloskundigen, mantelzorgers, hulpverleners en sportverenigingen. De voorliggende verordening beoogt dan ook de kaders vast te stellen voor het parkeerbeleid van de stadsdelen. Binnen die kaders kunnen de stadsdelen maatwerk leveren binnen het eigen gebied. In de toelichting op hoofdstuk 1 wordt dit aspect nader toegelicht.
De Parkeerverordening vormt één geheel met de Verordening Parkeerbelastingen. De Parkeerverordening is de grondslag voor de uitvoering van het parkeerbeleid. Dat beleid krijgt evenwel een verdere uitwerking in de Verordening Parkeerbelastingen. In de Verordening Parkeerbelastingen worden zaken geregeld als de betaling aan de paal, de tarieven en tariefgebieden.
Conform de Verordening op de stadsdelen behoort het vaststellen van de Parkeerverordening tot de bevoegdheid van de centrale stad. De uitvoering van de verordening ligt bij de stadsdelen, en dat geldt dus ook voor allerlei beleidsregels die in de praktijk van de vergunningverlening ontstaan. Daar waar in deze verordening staat "Burgemeester en Wethouders" kan worden gelezen "het dagelijks bestuur van het stadsdeel". Als uitsluitend het College van Burgemeester en Wethouders wordt bedoeld, moet dat uit de tekst op te maken zijn. In een aantal gevallen staat er "gehoord de stadsdelen", wat een duidelijk voorbeeld hiervan is. In art. 36 is evenwel afgeweken van de hiervoor omschreven systematiek. (...)
Artikelgewijze toelichting
Hoofdstuk 1
(...)
Art. 2, lid 1. In dit lid is bepaald dat het parkeren op basis van deze verordening gereguleerd wordt door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten. Als basisregime is door de gemeenteraad het fiscaal betaald parkeren vastgesteld De belasting wordt voldaan door middel van het betalen voor een parkeervergunning of een parkeerkaart. Bij wijze van uitzondering kan, ten behoeve van maatwerk en onder voorwaarden, een aantal bijzondere regelingen worden toegepast. Dit betreffen de zogenoemde bijzondere vergunningen.
Art. 2, lid 2. Belangrijk onderwerp is de verhouding tussen de centrale stad en de stadsdelen. Ingevolge art. 28 van de Verordening op de stadsdelen gaan de bevoegdheden van de raad over op de stadsdeelraad en de bevoegdheden van het college van Burgemeester en Wethouders op het dagelijks bestuur. Het gaat daarbij om delegatie. De A-lijst, behorende bij de Verordening op de stadsdelen bevat evenwel bevoegdheden die bij het centrale bestuur zijn gebleven. Inzake de bevoegdheden op het gebied van verkeer was tot voor kort in de A-lijst slechts het vaststellen van de parkeerverordening genoemd. Dat betekende dat de stadsdeelbesturen op het gebied van verkeerszaken voor het overige het bevoegde gezag zijn. Het Amsterdamse parkeerbeleid is in zijn huidige vorm evenwel een optelsom van niet altijd goed op elkaar afgestemde centrale en decentrale bevoegdheden en maatregelen. Om dit in de toekomst te voorkomen is het noodzakelijk dat de stadsdelen hun parkeerbeleid vaststellen met in achtneming van deze verordening. Bevoegdheden die een centrale regeling behoeven zijn geplaatst op de A-lijst, behorende bij de Verordening op de stadsdelen. In de toelichting bij de betreffende artikelen wordt daar nader op ingegaan.
Art. 2, lid 3. Het instellen van een parkeerschijf-zone is een bevoegdheid van de stadsdelen (op basis van het algemene delegatiebepaling van art. 28 van Verordening op de stadsdelen). Uitgangspunt in de nota parkeren is manoeuvreren is dat slechts in gebieden waar in de directe omgeving geen fiscaal regime geldt, de parkeerschijfzone (ook wel blauwe zone genoemd) als vorm van regulering zonder terughoudendheid kan worden toegepast. Dit impliceert dat blauwe zones binnen gebieden met fiscaal betaald parkeren op den duur worden vervangen door betaald parkeren volgens het basisregime. De huidige situatie wordt gehandhaafd tot 1 januari 2003. Zolang het instellen van een parkeerschijfzone een bevoegdheid is van de stadsdelen moet de bepaling in dit lid gezien worden als een door de Gemeenteraad vastgestelde beleidsregel. De Gemeenteraad is bevoegd een dergelijke beleidsregel vast te stellen op basis van de regel dat een bestuursorgaan ter zake van de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid beleidsregels mag geven. (...)
2.3. Op 15 december 2003 heeft verweerder onder meer de volgende besluiten genomen:
Gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en Titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 4 ("heffing en invordering") van de Gemeentewet, de Parkeerverordening 2002, het Uitwerkingsbesluit parkeren 2002 stadsdeel Amsterdam Oud Zuid en de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2002;
Gelet op het besluit van (datum) tot aanwijzing van de stadsdeelsecretaris als gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231 lid 2 sub b, c, en d van de Gemeentewet voor de heffing en invordering van parkeerbelasting en het opleggen en invorderen van naheffingen parkeerbelasting;
Overwegende dat op 7 augustus 2003 met Parkeercombinatie Holland Amsterdam Oud Zuid een overeenkomst is gesloten tot uitvoering van het parkeerbeheer in het stadsdeel en het uit praktische en organisatorische overwegingen gewenst is de uitoefening van bevoegdheden in het kader van de heffing en invordering van parkeerbelasting, alsmede het opleggen en invorderen van een naheffingsaanslag, te mandateren aan medewerkers van Parkeer Combinatie Holland Amsterdam Oud Zuid, tevens benoemd bij besluit van (datum) als onbezoldigd ambtenaar in dienst van de Gemeente Amsterdam, stadsdeel Amsterdam Oud Zuid;
Voorts dat het wenselijk is de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op bezwaar tegen een heffing van parkeerbelasting en opgelegde naheffingsaanslagen te mandateren aan medewerkers J B.V., tevens benoemd bij besluit van (datum) als onbezoldigd ambtenaar in dienst van de Gemeente Amsterdam, stadsdeel Amsterdam Oud Zuid;
Besluit:
I. Te mandateren de bevoegdheid tot het heffen van belasting ex artikel 231, lid 2, sub b aan de hierna volgende medewerkers van PCH Amsterdam Oud Zuid, voor zover het betreft het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting:
(...)
II. Te mandateren de bevoegdheid tot het heffen en invorderen van belasting ex artikel 231, lid 2, sub, b, c en d Gemeentewet, voor zover het betreft het heffen en invorderen van parkeerbelasting en het opleggen en invorderen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting:
(...)
F (...)
IV. Te mandateren de bevoegdheid tot het heffen en invorderen van belasting ex artikel 231, lid 2, sub b, c en d Gemeentewet voor zover het betreft het heffen en invorderen van parkeerbelasting en het invorderen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting waaronder het tekenen van een dwangbevel, aan de volgende personen:
- G, (...)
V. Voor het beslissen op bewaar tegen een heffing parkeerbelasting en een naheffingsaanslag parkeerbelasting:
(...)
- A (titel mr.; man)
(...)
VI. Te bepalen dat in de ondertekening tot uitdrukking komt dat de bevoegdheid namens hem wordt uitgeoefend.
VII. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2004.
(...)
2.4. In het benoemings- en aanwijzingsbesluit 2004, vastgesteld op 16 december 2003, is onder meer het volgende bepaald:
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
Overwegende:
dat de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht het noodzakelijk maken voor de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen een aantal onbezoldigde gemeenteambtenaren aan te stellen;
dat het noodzakelijk is een aantal gemeenteambtenaren in overeenstemming met de Gemeentewet, aan te wijzen ter uitvoering van de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen;
(...)
Brengen ter algemene kennis dat zij op 16 december 2003 hebben besloten:
(...)
II aan te wijzen als gemeenteambtenaren, bedoeld in art. 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet:
? de directeur, de adjunct-directeur en de inspecteur van de Dienst Belastingen voor de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing, de binnenhavengelden, de brandweerrechten, de hondenbelasting, de huisrioleringsgelden, de leges vermeld onder nrs. 0 tot en met 9 van de Tabel 2004, behorende bij de Legesverordening 2004, de onroerendezaakbelastingen, de parkeerbelastingen, de precariobelasting, de reclamebelasting, de reinigingsrechten, het rioolrecht, de roerenderuimtebelastingen, de toeristenbelasting, de vermakelijkheidsretributie en de zeehaven- en kadegelden;
(...)
? de directeur van de Dienst Stadstoezicht, alsmede de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel De Baarsjes en het stadsdeel Bos en Lommer ieder voor het onder deze stadsdelen ressorterende gebied voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen;
? de stadsdeelsecretarissen van alle stadsdelen voor de heffing en invordering van de reclamebelasting;
(...)
X dat dit besluit in werking is getreden op 1 januari 2004; (...)
2.5. Blijkens een ‘EXTRACT uit het Boek der Besluiten’ heeft het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: het Dagelijks Bestuur) in zijn vergadering van 29 december 2003 onder meer de volgende besluiten genomen:
1. Overwegende dat het noodzakelijk is ter uitvoering van de heffing en invordering van parkeerbelasting en het opleggen en invorderen van een daarop betrekking hebbende naheffing, de stadsdeelsecretaris in overeenstemming met de Gemeentewet hiertoe aan te wijzen.
Gelet op artikel 231 Gemeentewet;
Besluit:
I. de stadsdeelsecretaris aan te wijzen als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c en d Gemeentewet voor de heffing en invordering van parkeerbelasting en het opleggen en invorderen van een naheffing. (...)
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2004. (...)
2. overwegende dat,
de stadsdeelraad heeft besloten de uitvoering van het parkeerbeheer in het stadsdeel op te dragen aan Parkeer Combinatie Holland Oud-Zuid B.V. (verder te noemen: PCH Amsterdam Oud Zuid);
het Dagelijks Bestuur hiertoe op 7 augustus 2003 een overeenkomst heeft gesloten met PCH Amsterdam Oud Zuid;
bevoegdheden tot heffing en invordering van gemeentelijke belastingen slechts kunnen worden toegekend aan personen in dienst van de Gemeente;
gelet op, de artikelen 160 en 231 Gemeentewet en artikel 28 van de Verordening op de Stadsdelen;
Besluit:
De volgende medewerkers van PCH Amsterdam Oud Zuid, te benoemen tot onbezoldigd ambtenaar in dienst van de Gemeente Amsterdam, stadsdeel Amsterdam Oud Zuid:
I. Voor het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting:
(…)
F M hoofd (...)
(…)
II. Voor het heffen en invorderen van parkeerbelasting en de invordering van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het tekenen van een dwangbevel:
? G, geboren (...) te P
(…)
III. Voor het heffen en invorderen van parkeerbelasting en de invordering van de naheffingsaanslag parkeerbelasting en het betekenen van een dwangbevel:
(...)
IV. Voor het beslissen op bezwaar tegen een heffing parkeerbelasting en naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de vertegenwoordiging van het stadsdeel in rechte in procedures met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting:
(...)
A, (...) te Q. (titel mr.; man)
(…)
De medewerkers afhandeling “bezwaar”:
A, (...) te Q
(...)
H, (...) te R
De medewerkers van het (...) van PCH Amsterdam Oud Zuid:
(...)
F, (...) te S.
V. Te bepalen dat dit besluit inwerking treedt op 1 januari 2004.”
3. gelet op artikel 82 Gemeentewet, artikel 1:1 lid 1a en artikel 8:24 Algemene wet bestuursrecht en voorts de Verordening op de Stadsdelen;
Besluit:
I. de navolgende personen, onbezoldigd ambtenaar van de Gemeente Amsterdam, stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, als gemachtigden aan te wijzen teneinde hem te vertegenwoordigen in bezwaarfase, alsmede in voor de Belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam aanhangige procedures, welke betrekking hebben op het heffen en invorderen van parkeerbelasting, het opleggen en invorderen van een daarop betrekking hebbende naheffing.
II. medewerkers J B.V.,
(…)
A, (...) te Q
(…)
III. Medewerkers Parkeer Combinatie Holland Amsterdam Oud-Zuid B.V.
(…)
F.
IV. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2004.”
2.6. In een besluit van 17 februari 2004 tot wijziging van het onder 2.4 vermelde besluit is onder meer het volgende bepaald:
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
Overwegende:
dat het stadsdeel Oud Zuid met ingang van 1 januari 2004 een contract heeft gesloten met Parkeer Combinatie Holland BV (PCH) omtrent de heffing en invordering van parkeerbelastingen;
dat dit stadsdeel nu zelfstandig, buiten de Dienst Stadstoezicht om, parkeerbelasting heft en int, waardoor het noodzakelijk is om de stadsdeelsecretaris aan te wijzen als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet, voor wat betreft de parkeerbelastingen;
(...)
Brengen ter algemene kennis dat zij op 17 februari 2004 hebben besloten:
I het benoemings- en aanwijzingsbesluit 2004, vastgesteld bij hun besluit van 16 december 2003 (Gemeenteblad 2004. afd. 3B. nr. 1), te wijzigen als volgt:
Besluit II, dertiende gedachtestreepje, wordt gelezen als volgt:
- de directeur van de Dienst Stadstoezicht, alsmede de stadsdeelsecretaris van de stadsdelen De Baarsjes, Bos en Lommer en Oud Zuid, ieder voor het onder zijn stadsdeel ressorterende gebied, voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen;
II dat het onder I vermelde in werking treedt op 1 januari 2004; (...)
2.7. Op 14 december 2004 heeft verweerder het volgende besluit genomen:
Overwegende dat:
? d.d. 17 februari 2004 door de heer X een bezwaarschrift is ingediend, gericht tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting d.d. 13 februari 2004;
? d.d. 26 februari 2004 door de heer G, namens de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid in mandaat is beslist op eerdergenoemd bezwaarschrift met dien verstande dat het bezwaarschrift van de heer X ongegrond is verklaard;
? gelet op het besluit tot mandatering van bevoegdheden van de stadsdeelsecretaris d.d. l5 december 2003, op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt d.d. 23 december 2003 in de Stadsdeelkrant van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op bezwaar tegen een heffing parkeerbelasting en een naheffingsaanslag parkeerbelasting is gemandateerd aan de onder V. van dit besluit genoemde personen;
? de behandelende ambtenaar die het bestreden besluit heeft voorbereid bevoegd is tot het nemen van een beslissing op het voorliggende bezwaarschrift, echter dat ik moet constateren dat de heer G daarentegen niet bevoegd is geweest om eerdergenoemde beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2004 te tekenen;
? ik de overwegingen van de beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2004 hierbij integraal overneem, deze als hierbij ingelast beschouw en als bijlage hecht aan dit besluit;
? ik om voornoemde redenen de beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2004 wens te bekrachtigen;
Besluit:
de beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2004 inzake het bezwaarschrift van de heer X d.d. 13 februari 2004 tegen een naheffingsaanslag Parkeerbelasting te bekrachtigen; (…)
2.8. Belanghebbende heeft een auto met kenteken AA-BB-11 op 13 februari 2004 geparkeerd aan a-straat te Amsterdam (stadsdeel Amsterdam Oud Zuid). Belanghebbende heeft een kraskaart - als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b, jo artikel 15 van de Parkeerverordening 2002 - in de auto gelegd.
Een medewerker van Parkeer Combinatie Holland B.V. (hierna: PCH) constateerde op die dag om 14.38 uur dat belanghebbende het aankomstuur op de kraskaart niet had opengekrast en concludeerde dat belanghebbende terzake van het parkeren niet over een geldige parkeervergunning beschikte. Om die reden heeft hij belanghebbende op basis van de Verordening Parkeerbelastingen 2004 (Gemeenteblad afdeling 3A, nr. 262/725) een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Namens verweerder is tijdens de zitting van 21 oktober 2004 nog het volgende opgemerkt.
De besluiten van 29 december 2003 doen vermoeden dat het Dagelijks Bestuur de bevoegdheden tot heffing heeft gemandateerd. De stadsdeelsecretaris, die aangewezen is als heffingsambtenaar, had dit moeten doen. De stadsdeelsecretaris heeft zijn bevoegdheden niet gemandateerd.
De medewerker van PCH, die de naheffingsaanslag heeft opgelegd, is een van de personen die genoemd worden in voormelde besluiten. Die medewerker heeft aan dat besluit zijn bevoegdheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag ontleend.
Ik heb nu geen stukken voorhanden ten aanzien van de overdracht van de bevoegdheden van de gemeente aan de stadsdelen.
De kraskaart is geregeld in artikel 15 van de Parkeerverordening 2002.
Uit aantekeningen van de parkeercontroleurs blijkt dat geen geldig parkeerkaartje was aangebracht in de auto.
4.3. Ter zitting van 17 december 2004 is daaraan namens verweerder nog het volgende toegevoegd.
In eerste instantie heeft het Dagelijks Bestuur de stadsdeelsecretaris aangewezen als heffingsambtenaar. Daarna heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) dit ook gedaan.
Het Dagelijks Bestuur was in de veronderstelling dat de centrale stad een en ander in orde had gemaakt.
Tot 1 januari 2004 was de directeur van de Dienst Belastingen door het College aangewezen als gemeenteambtenaar.
Bij andere stadsdelen had het Dagelijks Bestuur van elk van die stadsdelen ook de heffingsambtenaar aangewezen.
Het is mogelijk om op 17 februari 2004 de stadsdeelsecretaris met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 aan te wijzen als heffingsambtenaar, zoals het College heeft gedaan.
Het was logischer geweest als het Dagelijks Bestuur eerst de stadsdeelsecretaris had aangewezen alvorens hij zijn bevoegdheden mandateerde. Het vaststellen van die besluiten is niet goed verlopen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Nu de gedingstukken nadrukkelijk twijfels oproepen met betrekking tot de vraag of de uitspraak op bezwaar is gedaan, onderscheidenlijk de naheffingsaanslag is opgelegd door een daartoe bevoegde persoon, heeft het Hof hiernaar ambtshalve een onderzoek ingesteld.
5.2. Vaststaat dat degene die de beslissing op belanghebbendes bezwaarschrift heeft genomen, de in het onder 2.3 vermelde besluit genoemde G, daartoe destijds niet bevoegd was.
Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks de schending van een vormvoorschrift, in stand worden gelaten indien blijkt dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Ingeval buiten twijfel is dat als opnieuw uitspraak op bezwaar zou worden gedaan deze gelijkluidend zou zijn aan de voorliggende uitspraak, brengt een redelijke uitleg van voormeld artikel met zich dat het gebrek niet tot nietigheid van de uitspraak op bezwaar leidt (vgl. HR 7 maart 2003, nr. 37 702, BNB 2003/181).
Het Hof zal onderzoeken of het buiten twijfel is dat als opnieuw uitspraak op bezwaar zou worden gedaan deze gelijkluidend zou zijn.
5.3.1. Ingevolge artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet (hierna: de Wet) is - uitsluitend - de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, (hierna de heffingsambtenaar) bevoegd een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting op te leggen. Het Hof gaat ervan uit dat het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente in beginsel het bevoegde orgaan is om de heffingsambtenaar aan te wijzen (verder de aanwijzingsbevoegdheid).
5.3.2. In de gemeente Amsterdam zijn bij de Verordening stadsdelen ingesteld. Ingevolge de artikelen 28 en 55 van de Verordening is het systeem van de Verordening kennelijk dat het College al zijn bevoegdheden overdraagt aan de dagelijkse besturen van de verschillende stadsdelen, met uitzondering van de bevoegdheden die voorkomen op de bij de Verordening behorende lijst A of E.
Uit de gedingstukken en dan met name uit het onder 2.4 geciteerde besluit, waarbij onder meer als heffingsambtenaar zijn aangewezen de directeur van de Dienst Stadstoezicht, alsmede de stadsdeelsecretarissen van het stadsdeel De Baarsjes en het stadsdeel Bos en Lommer, en uit het onder 2.6 geciteerde besluit, waarbij onder andere de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Oud Zuid als heffingsambtenaar wordt aangewezen, leidt het Hof af dat het College zich op het standpunt stelt dat de aanwijzingsbevoegdheid het College toekomt (en dat deze bevoegdheid dus niet ingevolge de Verordening is overgedragen aan de dagelijkse besturen van de stadsdelen).
Naar het oordeel van het Hof heeft het College zich terecht op het eerdergenoemde standpunt gesteld. Zo het al mogelijk zou zijn de aanwijzingsbevoegdheid over te dragen, dan volgt uit artikel 28, tweede lid, jo artikel 28, vierde lid, en artikel 55, eerste lid, van de Verordening, mede gelet op bijlage A, onder XVII, onder 1. en de toelichting op de Parkeerverordening 2002 (zie 2.2), dat deze bevoegdheid na de instelling van de stadsdelen bij het College is blijven berusten. Het Hof voegt daaraan toe dat ook niet valt in te zien dat een overeenkomst tussen PCH en stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, waarbij PCH belast wordt met de ‘uitvoering van het parkeerbeheer in het stadsdeel’, een verandering zou kunnen aanbrengen in de tot dan toe bestaande situatie die inhield dat het College de aanwijzingsbevoegdheid toekwam.
Nu de Stadsdeelsecretaris bij besluit van 17 februari 2004 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004) als heffingsambtenaar door het College is aangewezen, volgt uit het voorgaande dat de stadsdeelsecretaris met ingang van 1 januari 2004 de bevoegde heffingsambtenaar voor de heffing van parkeerbelastingen voor het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid is geworden.
Niet in geschil is dat de stadsdeelsecretaris zijn bevoegdheid met betrekking tot het vaststellen van naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen en het beslissen op bezwaarschriften tegen die aanslagen mocht mandateren (aan de personen die genoemd zijn in het onder 2.3 geciteerde besluit) en dat hij zulks ook met ingang van 1 januari 2004 wenste te doen.
5.3.3. Uit het voorgaande volgt dat op het moment van het vaststellen van de naheffingsaanslag, zijnde 13 februari 2004, de desbetreffende medewerker van PCH daartoe niet bevoegd was. Immers de stadsdeelsecretaris was op dat moment nog niet aangewezen als heffingsambtenaar. Het Hof kan in het midden laten of de stadsdeelsecretaris de parkeercontroleur nadien - met terugwerkende kracht - heeft gemandateerd tot het opleggen van naheffingsaanslagen, immers ook indien dat het geval zou zijn, leidt dat er niet toe dat een onbevoegd vastgestelde naheffingsaanslag een rechtsgeldig opgelegde belastingaanslag wordt.
5.4. Uit het overwogene onder 5.3 volgt dat niet buiten twijfel is dat, indien opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan zou worden, de uitspraak gelijkluidend zou zijn aan de onderhavige. Immers de uitspraak zou moeten luiden dat het bezwaar gegrond is en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Dit betekent dat de schending van het vormvoorschrift, inhoudende dat een onbevoegde functionaris uitspraak op bezwaar heeft gedaan, tot nietigheid van de uitspraak op bezwaar moet leiden. Gelet op artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en in aanmerking genomen hetgeen het Hof hierboven heeft overwogen, zal het Hof de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag vernietigen.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof in beginsel termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is echter niet gebleken.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag; en
- gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 7 maart 2005 door mrs. O.B. Onnes, R.A. Steenbergen en P.F. Goes, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.